Bidden met open ogen

Jos Douma

 

1 Inleiding

Na dertien jaren zet ik voor het eerst weer een voet in dit gebouw. In 1986 was ik hier voor het laatst. Ik deed toen het VWO-examen. En vanmiddag ben ik hier dus weer. Nu om een lezing te houden voor mensen van wie ik les heb gehad. Ik spreek hier dus als leerling.

En in meerdere opzichten ben ik een beetje verlegen met die situatie. Want ik herinner me nog goed met hoeveel voortvarendheid ik vakken als biologie, scheikunde en natuurkunde uit mijn vakkenpakket heb gewipt. In die vakken ben ik dus zelfs maar nauwelijks leerling geweest. En wat moet ik daar vanmiddag dan over zeggen? Want mij is gevraagd om een verhaal te houden over natuur en spiritualiteit. Van die natuur weet ik dus, in elk geval in natuurwetenschappelijke zin, hoegenaamd niets. Ik ben geen natuurwetenschapper en zelfs geen amateur op dat vakgebied. Ik ben niets op dat vakgebied en dat zal als gevolg hebben dat ik me in mijn lezing toch vooral ook zal werpen op de andere term van de werktitel voor mijn lezing: natuur en spiritualiteit. Ook op dat gebied weet ik me overigens een leerling. Wel heb ik me tijdens mijn studie in Kampen jarenlang met het thema van de spiritualiteit bezig gehouden. Maar ik denk dat het inherent aan spiritualiteit is dat je er altijd een leerling in blijft.

Om nog een andere reden sta ik hier met wat aarzelingen in mijn hart. Ik moet iets zeggen waarmee mensen die van lesgeven hun dagelijkse werk hebben gemaakt verder worden geholpen. Maar ik ken het bestaan van de leraar niet van binnenuit. Ik kan me er hooguit in proberen te verplaatsen. Als er in het paper waarin het programma van vandaag staat toegelicht dan ook wordt opgemerkt: ‘In het lesgeven ontbreekt het soms aan spirituele beleving, omdat docenten daar vaak zelf niet zo goed mee om kunnen gaan’, berust dat dus niet op kennis van zaken, maar meer op een vermoeden. Een vermoeden dat ik heb omdat ik ook als catecheet tegen hetzelfde probleem aanloop: ‘Hoe laat je merken dat datgene waarover je vertelt en waarover je in gesprek bent met de catechisanten ook in je eigen leven iets teweeg brengt? Hoe laat je merken dat het evangelie voor jou meer is dan informatie, dat het voor jou persoonlijk iets betekent wat maar nauwelijks onder woorden te brengen is? Hoe laat je merken dat de Geest van God jou hart en leven heeft aangeraakt?’ Dit soort vragen klinken hetzelfde als de vraag: ‘Hoe krijgt de spirituele beleving vorm als ik bijvoorbeeld natuurkunde of biologie doceer?’

Maar genoeg ingeleid nu. Het verhaal dat ik wil gaan houden staat tegen de achtergrond van de vraag: Hoe kun je als docent in het vak Algemene Natuur Wetenschap en in aanverwante vakken omgaan met de spirituele dimensie die ook eigen is aan het vak waarin je lesgeeft? En ik begin mijn verhaal nu door iets meer zeggen over de term spiritualiteit. Wat is dat eigenlijk: spiritualiteit?

2 Spiritualiteit

Allereerst zou ik dan iets willen zeggen over de term spiritualiteit. De term begint de laatste jaren onder ons wat meer ingang te vinden. Vroeger deden we het zonder en hadden we het over bijvoorbeeld ons geestelijk leven of over vroomheid of over geloofsbeleving. Het is duidelijk dat de term spiritualiteit met name de ervarings- en belevingskant van geloven wil benadrukken. In spiritualiteit gaat het om: beleefd geloof.

De term stamt oorspronkelijk uit de rooms-katholieke traditie en gaat terug op het Latijnse spiritus, dat geest betekent. Dan kunnen we allereerst denken aan de Spiritus met een hoofdletter: de heilige Geest. Spiritualiteit is zo gezien leven door de Geest, of om een uitdrukking van Paulus te gebruiken: wandelen door de Geest (Galaten 5). Ook zou je kunnen zeggen dat het in spiritualiteit dus gaat om het werk van de heilige Geest in ons leven: Hij is de bron van onze spiritualiteit. Tegelijk, en zelf vind ik dat het mooie van de term spiritualiteit, kan spiritus ook de menselijke geest aanduiden: de Geest (met een hoofdletter) werkt in op onze geest (met een kleine letter). De heilige Geest grijpt onze geest aan, raakt onze geest aan, vormt onze geest om, en dat heeft gevolgen voor heel ons leven. Spiritualiteit ziet dus op de heilige Geest die inwerkt op onze geest en die zo ons hele leven bepaalt.

Een heel belangrijk moment in het begrip spiritualiteit is dat het een heel persoonlijke kleur heeft. Of om het anders onder woorden te brengen: elke gelovige heeft een eigen spiritualiteit, elke gelovige zet – hoewel dat wel een wat al te actieve aanduiding is – eigen accenten in haar of zijn geloofsbeleving. Dat heeft dus alles te maken met die spiritus met een kleine letter, en dan moet je dat woord niet al te smal opvatten maar meer zien als de aanduiding van iemands existentie, iemands persoon-zijn. Spiritualiteit heeft een persoonlijke kleur: het duidt iemands eigen manier van geloven aan, iemands eigen en unieke geloofsbeleving.

Nu wordt het woord spiritualiteit ook wel gebruikt om een geheel van geloofsopvattingen aan te duiden. Er kan dan gesproken worden over een joodse spiritualiteit of een christelijke spiritualiteit of ook een islamitische spiritualiteit. In mijn verhaal van vandaag - waarin ik me steeds beweeg binnen de ruimte van de christelijke spiritualiteit - wil ik me echter vooral richten op wat ik zelf als de kern van spiritualiteit zie: niet zozeer de geloofsopvattingen als wel de geloofsomgang, niet zozeer het denken over God als wel het omgaan met God.

Met het oog op die omgang zou ik ook aandacht willen vragen voor twee andere begrippen die in elk geval binnen de gereformeerde spiritualiteit maar nauwelijks een plaats hebben. Terwijl het toch begrippen zijn die bedoelen te wijzen naar de kern van de werkelijkheid van spiritualiteit, die bedoelen te wijzen naar de intieme en vertrouwelijke omgang die er zijn mag tussen God en mens, mens en God. Hoe dat komt, dat we die begrippen niet kennen? Ik ga er maar geen uitgebreide beschouwingen aan wijden, ik uit slechts het vermoeden dat we als gereformeerde christenen weinig eigen traditie hebben in het spreken over de beleving van de omgang met God. Ik zeg dus niet dat die beleving van de omgang met God er niet is of niet was. Daar kan ik niet over oordelen, ik heb daar zelfs geen behoefte aan. Maar wel zeg ik: we hebben als gereformeerden weinig traditie in het spreken over die vertrouwelijke omgang. En voor een werkelijkheid waar je maar weinig over spreekt, heb je ook niet veel begrippen nodig.

Omdat dat gesprek toch meer dan noodzakelijk is, zou ik het volgende begrip willen aanreiken om de werkelijkheid van de intieme geloofsomgang met God aan te duiden: de term mystiek. Ik weet dat de term voor ons gevoel eerder een plek heeft in een rooms-katholieke spiritualiteit of zelfs een new age spiritualiteit, en toch geloof ik dat we de term mystiek ook binnen een gereformeerde spiritualiteit heel goed kunnen gebruiken. (Er is overigens ook een tijd geweest dat dat gebeurde. Zo kon K. Schilder in 1929 een opstel schrijven over ware en valse mystiek en een pleidooi voeren voor, uiteraard, de ware mystiek.)

De term mystiek is met name daarom zo mooi en veelzeggend omdat het samenhangt met het bijbelse begrip mysterie (mustèrion). Mystiek en mysterie, het zijn woorden die duidelijk maken dat het geheimenis de kern vormt van spiritualiteit, van omgang met God. Sterker nog: de omgang is een geheimenis, een intiem en innig geheimenis. Wanneer we dat woord mystiek wat meer zouden gebruiken als we spreken over geloven, dan zouden we ook wat meer oog krijgen voor het geheim van geloven. Want geloven wordt toch vaak iets van: de dingen op een rijtje zetten, dingen voor waar aannemen, een bepaalde overtuiging hebben. En hoezeer dat ook allemaal bij geloven hoort, er ontbreekt dan iets fundamenteels aan: het besef van het geheimenis. Geloven is ten diepste een geheimenis. Je bent aangeraakt door de Geest van God. Je weet je aangesproken door het Woord van God. Je beseft te mogen leven van genade. Daar zijn woorden voor, en toch zijn er ook geen woorden voor. Omdat het een geheimenis is. Een geopenbaard geheimenis, dat wel, maar daarmee houdt het geheimenis niet op geheimenis te zijn.

En het woord mystiek houdt daarvoor de ogen open. Het duidt de binnenkant aan van de omgang met God, de bevinding (om een christelijk-gereformeerd woord te gebruiken), de ervaring van Gods nabije tegenwoordigheid in de wereld, de schepping, in ons leven, ons hart.

Naast mystiek zou ik ook de term contemplatie willen aanreiken als een belangrijk woord als het gaat om de intieme omgang met God. Die term stamt uit de monastieke traditie, de traditie van kloosters waar monniken hun Godzoekende leven leven. In de contemplatie, of eigenlijk zou ik liever willen spreken over het contemplatieve leven, gaat het erom dat je hemel en aarde verbindt, dat je alles wat je ziet en doet en ervaart, of het nu om grote dingen gaat of om kleine, ziet en doet en ervaart in het licht van God. Contemplatief leven betekent: voortdurend op zoek zijn naar sporen van Gods aanwezigheid in en achter en onder en boven de mensen en alles wat geschapen is. Contemplatief leven betekent: steeds aandacht hebben voor het geheim van de Geest die waait door de schepping en mensen bezielt.

Contemplatie staat dus voor een spirituele grondhouding vanwaaruit je er steeds op gericht bent hemels licht op de aarde te zien schijnen. Vanuit deze contemplatie maak ik nu de overstap naar wat ik wil noemen:

3 Bidden met open ogen

Spiritualiteit, mystiek, contemplatief leven, het kan allemaal niet zonder wat we wel geestelijke oefeningen noemen. Want een bepaalde houding, een bepaalde manier van leven, moet wel ingeoefend worden. Dat kan op talloze manieren. En er zijn dus ook vele verschillende vormen van geestelijke oefening te bedenken. Binnen een christelijke spiritualiteit denk je dan allereerst aan liturgie, de liturgie van de kerk waarin het gaat om het ontmoeten van God en het ontmoeten van elkaar voor Gods aangezicht. Je kunt denken aan het gebed, aan persoonlijke bijbellezing, aan het geestelijk gesprek rondom een geopende Schrift, aan meditatie, aan het leven met een dagtekst enzovoort. Allemaal geestelijke oefeningen die als doel hebben om spiritualiteit in te oefenen, bewust te worden, te verhelderen ook.

Vandaag zou ik het speciaal willen hebben over bidden met open ogen omdat ik daarin een geestelijke oefening zie die zich speciaal richt op de omgang met God die Schepper is. Bidden met open ogen is: contact zoeken met God die zich in zijn schepping aan je toont.

Bij bidden denken we, vermoed ik, meestal aan het uitspreken van een gebed, hardop of in ons hart. In elk geval worden er woorden gezocht en gesproken voor het aangezicht van de Heer. Zo leren we het ook in de bijbel. Daar komen we vele gebeden tegen: woorden gericht tot God in de hemel.

Maar bidden kunnen we ook nog anders opvatten. Niet zozeer als het spreken tot God, maar veel meer als het bewust vertoeven in de tegenwoordigheid van God. Een woordenloos samenzijn. Ik moet daarbij ook denken aan Psalm 19 waar dichter David zich verwondert over de hemelen die Gods eer vertellen. ‘Het is geen sprake en het zijn geen woorden, hun stem wordt niet vernomen.’ Zoiets zou je ook kunnen zeggen over het bidden met open ogen: ‘Het is geen sprake en het zijn geen woorden, een stem wordt niet vernomen.’ Nee, het gaat in bidden met open ogen om een vertoeven in de tegenwoordigheid van God die Schepper is. Je richt je, al kijkend naar de natuur, op de aanwezigheid van God in die natuur. Je merkt zijn hand op die schiep uit niets en je vangt het geluid op van zijn Stem, die zei: ‘Er zij licht.’ En er was licht.

Als voorbereiding op deze lezing heb ik zelf drie preken gemaakt en gehouden vanuit het thema bidden met open ogen. Drie preken over drie Psalmen en al preken makend drongen zich drie sleutelwoorden aan mij op. Wie bidt met open ogen leert de verwondering over de Schepper, de vrees voor de Schepper en de vreugde in de Schepper.

Het eerste sleutelwoord verwondering vond ik bij Psalm 19. Daar is David aan het woord die als dichter eindeloos onder de indruk raakt van de hemel, het uitspansel, de wolken, de lucht. Hij kijkt en hij kijkt en hij verwondert zich want hij hoort een boodschap over Gods eer. ‘De hemelen vertellen Gods eer.’ David bidt met open ogen en leert de verwondering.

Het tweede sleutelwoord vrees vond ik in Psalm 33. Daar staan onder andere de volgende woorden: ‘De ganse aarde vreze voor de Here, al de bewoners der wereld moeten ontzag voor Hem hebben. Want Hij sprak en het was er, Hij gebood en het stond er.’ De dichter neemt ons mee terug naar het allereerste begin, naar het lied van de schepping, het loflied op de Schepper, Genesis 1. Daar blijkt hoe enorm krachtig het Woord van God is en wat voor een grootse dingen er gebeuren als God zijn stem verheft. ‘En God zeide: Er zij licht; en er was licht. En God zag dat het licht goed was, en God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis.’ En zo gaat dat nog wel even door in Genesis 1, dat loflied op de Schepper, zes dagen lang. En de dichter van Psalm 33 leert ons dat God scheppend spreekt en sprekend schept en dat dat feit moet brengen tot vrees voor de HERE in de zin van ontzag vanwege Gods grootheid en verhevenheid en creativiteit. Bidden met open ogen betekent dus ook dat je je de vreze des Heren eigen maakt, dat je vol ontzag omgaat met Hem die spreekt en het is er.

Het derde sleutelwoord vreugde vond ik in Psalm 65. Die Psalm opent met de stilheid die past bij het bidden met open ogen, die woordenloze omgang met de Schepper. ‘U komt stilheid toe, o God.’ Verder is het lied een lofzang op de Schepper die het land bezoekt en het overvloed verleent. Want Gods scheppende werk stopt niet bij de eerste week van de wereld, maar gaat door, alle weken van de wereld. En David, want deze Psalm is weer van David, eindigt zoals alleen een echte dichter dat kan, met een paar prachtige metaforen: ‘De landouwen zijn bekleed met kudden, de dalen tooien zich met koren: zij jubelen elkander toe, ook zingen zij.’ Daarin klinkt die vreugde, want in wat God maakt heb je plezier, je kan je blijdschap niet op. De landouwen en de dalen, ze jubelen en zingen dat het een lieve lust is. Dat zie je, als je bidt open ogen. Dat leer je, als je vanuit de intieme tegenwoordigheid van God die schept kijkt naar de schepping om je heen.

Drie sleutelwoorden dus: verwondering, vrees en vreugde. Eigenlijk zijn het drie deugden, christelijke deugden die de Geest van de spiritualiteit je leert als je bidt met open ogen. Ze karakteriseren samen een houding die onmisbaar is als je - al dan niet beroepshalve - omgaat met de natuur, dat is: als je omgaat met de schepping als gave van de Schepper.

4 Lectio divina van de schepping

Vanuit een weer wat andere invalshoek zou ik nu nog wat dichterbij de vragen willen komen die vanmiddag centraal staan, vragen over de verhouding van een meer wetenschappelijke omgang met de natuur en een meer spirituele of contemplatieve omgang met de schepping. Daarvoor zet ik in bij een artikel uit de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Het is een van de weinige artikelen waar die belijdenis haast poëtisch wordt, artikel 2, waar als kopje boven staat: Hoe wij God kennen. De eerste zinnen van dat artikel luiden als volgt: ‘Wij kennen God door twee middelen. Ten eerst door de schepping, onderhouding en regering van de hele wereld. Want deze is voor ons als een prachtig boek, waarin alle schepselen, groot en klein, de letters zijn, die ons te aanschouwen geven wat van God niet gezien kan worden, namelijk zijn eeuwige kracht en goddelijkheid.’ Hier wordt voor de schepping de metafoor gebruikt van het boek dat gelezen wil worden. En op die manier worden de Schrift, die in het tweede deel van artikel 2 aan de orde komt, en de schepping heel nauw aan elkaar verbonden. Dat maakt het spannend om te proberen de problemen die spelen bij de omgang met de Schrift te vertalen naar problemen die voor een gelovige natuurwetenschapper spelen bij de omgang met de schepping.

Want ook bij de omgang met de Schrift speelt, in elk geval voor mij als predikant, een bepaalde tweeheid die problematisch is een belangrijke rol. Aan de ene kant wordt er van mij verwacht dat ik als vakman omga met de bijbel. Dat betekent: vakkundig exegetiseren en gebruik maken van de inzichten die de exegetische wetenschap oplevert. Dat vraagt om een objectiverende houding waarin ik de rol van academicus speel. Daarbij wordt de tekst van de bijbel heel vaak, helemaal als ik ook luister naar inzichten uit de hoek van de historische kritiek, geatomiseerd, in kleine stukjes gehakt. Er zouden verschillende bronnen ten grondslag liggen aan deze ene tekst. Bovendien heeft sommige exegese de neiging om teksten op te sluiten in hun verleden. Al exegetiserend kan er dan iets grondig mis gaan.

Bij Eugene Peterson, een bekend spiritueel theoloog uit Amerika, vond ik in dit verband het volgende verhaal. Het gaat over dokter Snijmaarraak, scheepsarts. Een van de matrozen op zijn schip krijgt hevige buikpijn. Dokter Snijmaarraak vindt het prachtig dat er nu eindelijk eens wat ernstigers aan de hand is dan de gebruikelijke blaren. Hij stelt als diagnose een acute blindedarmontsteking. Onmiddelijk bombardeert hij een paar zeelui tot operatieassistenten. De dekmatroos wordt op de operatietafel gelegd en klaargemaakt voor de operatie. Dokter Snijmaarraak gaat met veel verve en vaardigheid aan de slag. Met vaste hand maakt hij een snede om bij het zieke orgaan te kunnen komen. Terwijl hij hiermee bezig is, wijst hij de assistenten om de tafel op allerlei interessante details die er te zien zijn in de onderbuik. Zoiets hebben ze nog nooit gezien. Dokter Snijmaarraak wordt volledig door zijn werk in beslag genomen en is overduidelijk een kundig arts. Al met al is het een indrukwekkende gebeurtenis. Toch zijn de zeelui die hem helpen niet onder de indruk, ze zijn eerder ontzet. Want tegen de tijd dat de patiënt weer netjes dichtgenaaid is, ligt hij allang dood op tafel. Door zijn enthousiasme is het dokter Snijmaarraak ontgaan dat de matroos onder zijn handen is overleden.

Met dit verhaal verwoordt Peterson het gevaar dat mee kan komen wanneer een predikant academisch de Schrift exegetiseert: op technische wijze wordt onderzoek gedaan naar historische, culturele, grammaticale, vertaalkundige en andere aspecten van de tekst. Heel nuttig en noodzakelijk, dat wel, maar toch kan bij een dergelijke manier van exegetiseren het besef verloren gaan je als predikant in de Schrift met de levende en sprekende God hebt te maken.

Ik zie hier een heel duidelijke parallel met de natuurwetenschappelijke omgang met de schepping. Die lijkt op de academisch-exegetische omgang met de Schrift. Heel nuttig en noodzakelijk, dat wel, maar toch kan bij de natuurwetenschappelijke manier van omgaan met de schepping het besef verloren gaan dat je als wetenschapper of als leraar met het werk van de levende en sprekende God te maken hebt.

Peterson wijst een uitweg, door een pleidooi te voeren voor contemplatieve exegese. Dat is manier van omgang met de Schrift die aansluit bij de al heel oude monastieke traditie van de lectio divina. Letterlijk betekent dat: goddelijke lezing, maar een iets meer adequate en eigentijdse vertaling is: de spirituele lezing van de Schrift. Daar voert Peterson dus een pleidooi voor: voor de contemplatieve exegese of lectio divina van de Schrift. Dat is een lezing waarin geluisterd wordt naar de Schrift als het levende Woord van God dat aanspreekt hier en nu. Geen studieboek dus met informatie over God, maar: Woord dat gehoord wil worden met je hele persoon, aanspraak waardoor de Geest je hart aanraakt en de omgang schept.

Zo zou ik nu een pleidooi willen voeren voor een lectio divina van de schepping als het ‘prachtige boek, waarin alle schepselen, groot en klein, de letters zijn, die ons te aanschouwen geven wat van God niet gezien kan worden, namelijk zijn eeuwige kracht en goddelijkheid.’ Daarbij gaat het dus niet om de schepping als natuur waarover je zoveel mogelijk, liefst gedetailleerde informatie moet verzamelen. Maar het gaat daarbij om de schepping als aanspraak van de Schepper die vraagt om een luisterend oor van mensen die weet hebben van het geheimenis, die op de hoogte zijn van het mysterie dat ligt op de bodem van de natuur.

5 Uitleiding

Langzamerhand nader ik het einde van mijn verhaal. Het zal duidelijk zijn dat het uiteindelijk één groot pleidooi was voor het inoefenen van een houding die van fundamenteel belang is als je als docent bezig bent met Algemene Natuurwetenschap. Je zou moeten bidden om en werken aan wat je een scheppingsspiritualiteit zou kunnen noemen. Deze scheppingsspiritualiteit moet dienen als het kader waarbinnen de natuurwetenschappelijke kijk een plaats heeft. En vanuit een houding die is gevormd door het bidden met open ogen en door de lectio divina van de schepping moeten concrete lessen dan worden voorbereid en ingevuld in de hoop en de verwachting dat dat ook doorklinkt in die lessen.

Deze scheppingsspiritualiteit is dan een soort tweede natuur voor de docent Algemene Natuurwetenschap. Hoewel, tweede natuur, je zou beter kunnen spreken van een tweede schepping. En in de bijbel wordt het scheppen vaak in verband gebracht met de Geest van God, de Spiritus. De Geest van de spiritualiteit is ook de Geest die schept en wederschept. De Geest ook van de creativiteit: als je je door Hem laat aanspreken en aanraken, wordt je ook vindingrijk als het gaat om het vormgeven en expliciteren van de spirituele beleving.

Tenslotte: bidden met open ogen is iets wat we vooral in de Psalmen kunnen leren. Daarom wil ik eindigen met het voorlezen van een paar verzen uit Psalm 104:

Hoe talrijk zijn uw werken, o Here,
Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt;
De aarde is vol van uw schepselen.
Daar is de zee, groot en wijd uitgestrekt,
Waarin gewemel is, zonder tal,
Kleine zowel als grote dieren;
Daar gaan de schepen, de Leviatan,
Die Gij geformeerd hebt om ermee te spelen.
Zij alle wachten op U,
Dat Gij hun spijze geeft te rechter tijd;
Geeft Gij hun die, zij zamelen op,
Opent Gij uw hand, zij worden met goed verzadigd;
Verbergt Gij uw aangezicht, zij worden verdelgd,
Neemt Gij hun adem weg, zij sterven
En keren weder tot hun stof;
Zendt Gij uw Geest uit, zij worden geschapen,
En Gij vernieuwt het gelaat van de aardbodem.
De heerlijkheid des Heren zij tot in eeuwigheid,
De Here verheuge Zich over zijn werken.