Oratio - Meditatio - Tentatio

De spiritualiteit van de predikant

 

 

De drieslag oratio - meditatio - tentatio (gebed - meditatie - aanvechting) wordt door Luther gebruikt als aandui­ding van zijn theologie-opvatting: de ware theoloog wordt gevormd door gebed, meditatie en aanvechting. Tegelijk wordt deze drieslag van Luther ook wel gebruikt om kort samen te vatten wat er in de ascetiek aan de orde moet komen. Zo zet Bohren in een inleiding in de studie van de theologie zijn korte bespre­king van de ascetiek of de leer van het christelijke leven op aan de hand van de volgende drie aandachtsvelden: de omgang met de Schrift (meditatio), het gebed als het spreken tot God en voor het aangezicht van God (oratio) en de aanvech­ting (tentatio). Hier wil ik deze drieslag ge­brui­ken ter karak­te­risering van de spiritualiteit van de predikant. Daarmee wil ik ook duidelijk maken hoezeer theologie en spiritualiteit op elkaar zijn aangewezen: de homiletische existentie van de predikant (die naar goed gebruik ook altijd theoloog is) is tegelijkertijd een spirituele en een theologische existentie. Deze existentie karakteri­seer ik hier met de drieslag oratio - meditatio - tentatio. In het nu vol­gende geef ik een eigen bespreking van de drie afzonderlijke elemen­ten van deze drie­slag (waarbij ik op deze plaats de meditatie maar heel summier aanduid) met het oog op het thema van de spiritualiteit van de predikant.

 

Oratio

In de spiritualiteit van de predikant vormt het gebed een eerste centraal moment. Zijn spirituele existentie wordt bepaald door het gebed om de Geest die levend maakt en mensen vernieuwt. Dat gebed heeft allereerst betrekking op hemzelf: de predikant bidt om de ver­nieu­wing en omvorming van zijn eigen leven, om een leven dat geken­merkt wordt door de navolging van Jezus. Tegelijk heeft dit gebed ook betrekking op de gemeente waar hij predikant is: het is zijn prediking die dienstbaar moet zijn aan de vernieuwing en de bezieling van de gemeente als geheel en van de individuele gemeenteleden. Het gebed om de Geest speelt daarnaast ook een elementaire rol als het gaat om het luiste­ren naar Gods stem zoals die klinkt in de Schrift: zonder de verlichting van de Heilige Geest zal de predikant die stem niet kunnen verstaan. Dit epikletische gebed behoedt de predikant voor de verlei­ding om de Schrift te onder­werpen aan zijn door de zonde aangetaste rationaliteit en zo in zijn greep te krijgen. De Schrift moet integendeel hem in de greep krijgen in die zin dat het Woord in zijn eigen leven werkelijkheid wordt. Het gebed is vervolgens ook een oefening in een leven in afhanke­lijk­heid van God. Wie geroepen is om voor te gaan in de verkondi­ging van het evangelie zal zich voortdurend bewust moeten blijven van deze roeping en van het feit dat de God die roept ook de God is die kracht geeft. Bovendien is het ten diepste de Geest van God die het gesproken Woord effectief maakt, zodat de hoorders geraakt en veranderd worden. Tenslotte speelt in het bidden van de predi­kant ook de voorbede een heel belangrijke rol. Wie leeft in de gemeenschap van de kerk en daarin zelfs een voorgangersrol vervult, moet voortdu­rend zijn broeders en zusters in gebed voor Gods aangezicht brengen en zich zo samen met hen plaatsen onder het kruis van Christus. Samen met de andere leden van de gemeenschap weet de predikant zich een begenadigde zondaar.

In de oratio als centraal moment van de spiritua­liteit van de predi­kant gaat het ten­ diepste om de aanduiding van die manier van leven die biddend leven kan worden genoemd: een leven waarin het zich regelmatig terugtrekken voor het gebed als onmisbaar ervaren wordt, maar waarin het uiteindelijk gaat om een voortdurend gericht zijn op God, een voortdurende dialoog met Hem die spreekt en luistert, een voortdurend bewust zijn van te leven voor Gods aange­zicht.

 

Meditatio

In de spiritualiteit van de predikant vormt de overdenking van het Woord van God een tweede centraal moment. Zijn spirituele existentie wordt gekleurd door het opmerkzaam en aandachtig luisteren naar de stem van God zoals die in zijn eigen leven tot klinken komt. Dat betekent dat de predikant de Schrift vóór alles leest met het oog op zijn eigen leven om pas van daaruit ook met de oren van ande­ren te luisteren naar wat God zegt. Alleen wie werkelijk en met aandacht heeft geluis­terd naar het Woord, kan dat Woord aan anderen doorge­ven.

In de meditatio als centraal moment van de spiritua­liteit van de predi­kant gaat het ten diepste om de aanduiding van die manier van leven die luisterend leven kan worden genoemd: een leven waarin voortdurend sprake is van aan­dachtige opmerk­zaamheid op wat God zegt.

 

Tentatio

In de spiritualiteit van de predikant vormt de aanvechting een derde centraal moment. Zijn spirituele existentie wordt getekend door ervaringen die hem bij God vandaan kunnen trekken. De tentatio als derde element van de drieslag heeft een wat ander karakter dan de beide andere elementen: terwijl gebed en meditatie als geestelijke oefeningen kunnen worden beschouwd, vormt de aanvechting veel meer de context voor die geestelijke oefenin­gen. De aan­vech­ting die de predikant ervaart, dringt hem naar het Woord en naar het gebed en tegelijk zal hij vanuit het gebed en het Woord in de aanvech­ting worden gebracht. Deze aanvechting kan op talloze manieren naar de predikant toeko­men. Allereerst kan worden gedacht aan het gegeven dat de predikant, net als alle andere mensen, leeft in een tijd die wordt gekenmerkt door de ervaring van Gods afwezigheid, door Godsverduis­te­ring en secularisatie: voor zijn beleving en voor die van vele van zijn tijdgenoten is God niet meer de vanzelfspre­kend aanwezige. Op de predikant als verkondiger van Gods Woord komt dan levensgroot de vraag af: Hoe kan ik zó het Woord van God spreken dat men­sen ervaren dat dat alles te maken heeft met hun eigen werkelijkheid en leven? De aanvechting kan verder ook in de vorm van twijfel op de predikant afkomen: twijfel aan de antwoorden die in de traditie op allerlei vragen zijn gegeven, intellectuele twijfel, twijfel aan de kracht van het Woord bij het zien van zoveel lauwheid, twijfel aan zichzelf omdat hij ziet hoe weinig het gepreekte Woord landt in het leven van de hoorders en hoe weinig het gepreekte Woord ogen­schijnlijk vaak uitricht. De aanvech­ting kan de predi­kant ook bestormen in de gestalte van het lijden in de wereld en in het eigen leven, in de gestalte van de ervaring van de irrelevantie van het Woord, in de gestalte van de zonde, in de gestalte van de onverhoorde gebeden, in de gestalte van de geestelijke verla­ting, in de gestalte van twijfel aan de verkiezing. Wanneer een predikant deze ervaringen niet kent of herkent in zijn eigen leven, blijven gebed en meditatie in de lucht hangen: pas vanuit de ervaring van de aanvech­ting wordt hij naar God gedreven en gaat hij God werkelijk zoeken in Woord en in gebed. En wie zoekt vindt, naar de belofte van Jezus Christus. Kortom: in de spiritualiteit van de predikant vormen de aanvechtingen een onmisbare component. Daar­naast zal de predikant ook de aanvech­tingen in het leven van zijn hoorders moeten kennen om hen aan te kunnen spreken in hun aange­vochten bestaan. Predi­king waarin deze aanvechting geen rol speelt, is prediking die voorbijziet aan de werkelijk­heid waarin de hoorders aan geloven gestalte moeten geven.

In de tentatio als centraal moment van de spiritua­liteit van de predi­kant gaat het ten­ diepste om de aanduiding van die manier van leven die vechtend leven kan worden genoemd: geloven is per definitie een onvanzelfsprekende, een aangevochten zaak en dat geldt helemaal in een cultuur waarin God geen rol van betekenis meer speelt. Wie gelooft, gaat een gevecht aan. Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp.

 

 

Uit: Jos Douma, Veni Creator Spiritus. De meditatie en het preekproces, Kampen 2000, 196-198.