Preek over 1 Korintiërs 1:3

Genade voor u! (de zegengroet)

"Genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Here Jezus Christus."

 

Gemeente van Christus,

‘Genade voor u, en vrede.’

Wie elke zondag in de kerk komt, heeft die woorden al vele malen gehoord. Want het zijn zo’n beetje de eerste woorden die klinken in een kerkdienst. Natuurlijk, u bent welkom geheten, u hebt de mededelingen van de kerkenraad gehoord, het eerste lied is aangekondigd. Maar dan gaan we staan, en richten we onze aandacht op God. Dan begint de kerkdienst echt. En dan zeggen we eerst tegen God en tegen elkaar dat we ons van de Here afhankelijk weten en dat we onze hulp van Hem verwachten. Dat heet het votum. Maar dan klinken die woorden: ‘Genade voor u en vrede’. Het zijn woorden van God Zelf. Woorden waarmee God Zelf ons rechtstreeks aanspreekt.

 

Maar wat betekenen die woorden nu? En wat wil het nu zeggen dat het juist déze woorden waarmee de Here ons het eerst aanspreekt? Want u zult begrijpen dat die woorden meer inhouden dan een eenvoudig: ‘Goedemorgen, fijn dat u er bent.’ Nee, de woorden van de zegengroet aan het begin van de kerkdienst, zetten de toon voor die dienst. Als je de kerkdienst zou zien als een muziekstuk, dan vormen de woorden van Gods zegengroet de eerste tonen die het thema van dat muziekstuk aanreiken. Of om een ander beeld te gebruiken: als de kerkdienst een huis is, dan is er maar een deur die toegang geeft tot dat huis. En op die deur staan deze woorden van God: ‘Genade voor u en vrede.’

Vandaag luisteren we in de preek naar die woorden om opnieuw of misschien wel voor het eerst de diepte van die woorden te peilen, en speciaal ook van het woord ‘genade’. Want in de woorden van de zegengroet leren we God kennen. Hij is een God vol van genade.

* * *

De zegengroet aan het begin van de kerkdienst wordt gevormd door woorden die we tegenkomen aan het begin van de brieven uit het Nieuwe Testament. We nemen vandaag ons uitgangspunt in de eerste brief van Paulus aan de gemeente van Korinte. Maar we hadden ook een andere brief kunnen nemen. Want bijna alle brieven beginnen op ongeveer dezelfde manier.

Dat kennen wij natuurlijk ook wel. Want hoe ziet een brief eruit die volgens de regels van de kunst is geschreven? Helemaal bovenaan staat de afzender: Jan Jansen bijvoorbeeld, met adres. Daaronder komen de naam en het adres van degene aan wie de brief is gericht: Marietje Pietersen bijvoorbeeld. Dan de plaats waar de brief is geschreven en de datum. En dan staat er zoiets als: beste Marietje. Zo begint een goede brief.

Nou, de brieven in het Nieuwe Testament beginnen óók allemaal op eenzelfde manier. U zou voor de aardigheid thuis van alle brieven de eerste paar verzen eens achter elkaar moeten lezen (van Romeinen tot aan Openbaring). Dan ziet u hoeveel die stukjes op elkaar lijken. Eerst stelt de schrijver zich voor. Dan noemt hij de geadresseerden en hij spreekt hen op een bepaalde manier aan. En dan volgt de groet. Daarin lijken de nieuwtestamentische brieven ook op de gewone brieven die in die tijd werden geschreven. Het begin van die brieven zag er ook altijd precies hetzelfde uit. En het begin eindigde altijd met het woord: ‘Gegroet’. En in het Grieks is dat: ‘Chaire’. En we zullen zo nog zien dat dat woord te maken heeft met het bijbelse woord genade. Dus in het begin van de brieven in de bijbel is er duidelijk aansluiting bij de gewone brieven uit die tijd, maar tegelijk gaat de inhoud veel dieper.

Laten we even naar het begin van de eerste brief van Paulus aan de Korintiërs kijken. Eerst stelt de schrijver zich voor: Paulus. Maar Paulus schrijft deze brief niet maar op persoonlijke titel, als privé-persoon, nee, Paulus weet zich een geroepen apostel van Christus Jezus. Dat moet voor de lezers direct duidelijk zijn. Paulus is een geroepene door de wil van God. Zo moeten ze naar hem luisteren. Wat hij te zeggen heeft kunnen ze niet zomaar naast zich neerleggen, want Paulus schrijft in opdracht van zijn Heer: Jezus Christus. Als Paulus dan nog gezegd heeft dat hij deze brief samen heeft geschreven met Sostenes, een medewerker, spreekt hij de lezers rechtstreeks aan. Maar hij doet veel meer dan het noemen van een adres. Nee Paulus spreekt de gemeente aan met een naam die vol inhoud is. We kunnen daar nu niet teveel aandacht aan besteden. Maar toch een paar dingen daarover.

Het begint al met die aanduiding: de gemeente Gods. Niet zonder meer gemeente. Want dan zou je nog kunnen denken aan willekeurige verzameling mensen. Nee, het gaat om de gemeente van God. En in die aanspraak ligt al een verwijzing naar wat Paulus verderop in de brief gaat zeggen. We hebben het ook gelezen. Er was veel partijschap en ruzie in de gemeente van Korinte. De een was voor Paulus, de ander voor Apollos, weer een ander voor Petrus en een vierde voor Christus. Vier verschillende namen, vier verschillende partijen in de gemeente van de ene God. Nu, in de aanspraak van de gemeente maakt Paulus al duidelijk dat dat dus niet kan. En zo kun je ook in de andere brieven ontdekken dat er in de eerste zinnen, waarboven staat ‘schrijver, lezers, groet’ impliciet al een boodschap wordt gebracht die verderop in de brief expliciet wordt gemaakt.

Paulus schrijft dus aan de gemeente van God en dat kán geen gedeelde gemeente zijn. En om nog een ander aspect van de aanspraak naar voren te halen: Paulus spreekt de gemeente ook aan als geheiligden in Christus. Dat brengt allereerst het grote voorrecht tot uitdrukking dat de gemeente van Korinte mag weten dat ze door God is uitgekozen en apart gezet, geheiligd. En dat door Jezus Christus. Paulus zegt hier dus niet: wat zijn jullie allemaal toch heilig en zonder zonde. Want straks zal blijken dat er met die heiligheid veel mis was. Er waren echt misstanden in de gemeente. Maar toch blijft ook dan de gemeente een geheiligde gemeente in Christus. Tegelijk ligt daar dan ook een appèl in: U heet heilig, wees dan ook heilig.

Duidelijk wordt in elk geval dat Paulus zich in zijn brief maar niet richt tot een willekeurig groep mensen, maar tot de gemeente van Christus, geroepen heiligen. Geen mensen die uit zichzelf zo geweldig zijn, helemaal niet. Maar in Christus mag de gemeente er zijn voor God.

Nou, voor deze geroepen heiligen heeft een geroepen apostel een zegengroet: ‘Voor u is er genade en vrede.’

En het is goed om te zien dat die woorden, die aan het begin van onze kerkdiensten klinken, dus niet los in de lucht hangen. Ze hebben een duidelijke afzender: de apostel Paulus, een geroepen ambtsdrager, mag namens God deze woorden tegen de gemeente zeggen. Hij zegt ze niet op persoonlijke titel. Nee, het zijn woorden van God Zelf. En de woorden hebben ook een duidelijk adres. Ze zijn bestemd, niet maar voor ieder die je op straat tegenkomt, maar voor de bijeengekomen gemeente. Want die gemeente is voor God heilig. Die gemeente is voor God iets ongelooflijk kostbaars. Die gemeente is Gods oogappel. En de dure woorden van de zegengroet zijn voor die gemeente bestemd. ‘Genade is er voor u en vrede.’

* * *

We gaan nu wat uitgebreider stil staan bij dat woord ‘genade’. In het Grieks staat daar een woord dat nauw samenhangt met de gewone, alledaagse groet van toen. Ik noemde het al: ‘Chaire’. Dat woord heeft alles te maken met vreugde en blijdschap. Eigenlijk betekent het: ‘Vreugde zij u!’ En dat stond altijd aan het begin van een brief. En als je elkaar ontmoette op straat, dan zeggen wij zoiets als: ‘hallo’ en in sommige landstreken zeggen ze ‘Goeie’. En de Grieken zeiden vroeger, en ik geloof dat ze het nog wel zeggen: ‘Chaire!’

Nu, het Griekse woord voor genade hangt dus samen met dat ‘chaire’: ‘Gegroet’, ‘Vreugde zij u’, ‘Wees blij’. En dat woord luidt als volgt: ‘charis’. Dat is genade. We kennen dat woord wel uit een ander bijbels begrip namelijk: charisma. Dat is letterlijk: een genadegave. We kwamen dat woord ook tegen bij het lezen uit de eerste brief aan de Korintiërs hoofdstuk 1 vers 7: ‘zodat gij ten aanzien van geen enkele genadegave te kort komt.’

En dat die twee woorden ‘chaire’ en ‘charis’ nauw met elkaar samenhangen, dat leert ons iets wat belangrijk is als het gaat om genade. Genade dat is allereerst iets om blij mee te zijn. In het woord genade klinkt vreugde. Het woord genade zit vol met mooie muziek. En als dat woord aan het begin van een kerkdienst klinkt, dan is dat natuurlijk een heel serieus woord, maar toch eigenlijk een woord waarom je mag lachen omdat je er geweldig blij mee mag zijn. ‘Genade voor u.’ Dat is zoveel: ‘Wees blij en verheugd, want de God die U hier in de kerk ontmoet is een genadige God.’ Dat is het eerste wat we vanmiddag leren over het woord genade: het is iets om heel blij mee te zijn. Het woord genade wil een lach op je gezicht toveren.

* * *

Maar nu een tweede ding wat we rond dat woord genade kunnen leren. Het woord genade hangt in onze eigen taal namelijk samen met het woord: ‘genegenheid’. Letterlijk betekent dat dat je je naar een ander toe neigt. Genade is genegenheid. Dat is iets wat we bijvoorbeeld kunnen leren uit het verhaal van Ester dat we gelezen hebben.

Ester moet naar de koning toe om op te komen voor haar volk. Maar er bestaat een regel: ‘iemand die ongevraagd bij de koning komt, zal worden gedood.’ En daar is maar één uitzondering op: ‘als je gaat, en de koning reikt je de gouden scepter aan, dan blijf je in leven.’ Maar u zult begrijpen, dat risico kun je beter niet nemen. Want of dat gebeurt, of jij de gouden scepter krijgt aangereikt, dat hangt dus helemaal, voor de volle honderd procent af van het humeur van de koning op dat moment.

Maar Ester heeft geen keuze. Ze moet. Want zij is de enige die kan opkomen voor haar volk. En Mordechai, haar oom zegt zelfs dat het misschien wel zo is dat Ester koningin is geworden juist met het oog op deze situatie. Ester kan misschien voorkomen dat haar volk wordt uitgemoord. Maar dan moet ze wel naar de koning.

En dat is natuurlijk buitengewoon spannend. Misschien kunt u zich daar wat bij voorstellen. Je moet naar iemand, om iets te zeggen, en je weet absoluut niet hoe diegene gaat reageren. Daar kun je je verschrikkelijk zenuwachtig over maken. Zo is ook Ester supergespannen. Na drie dagen vasten trekt ze de stoute schoenen aan. Ze trekt haar mooiste jurk aan en gaat in de voorhof staan, de ruimte voor de zaal waar de troon van de koning staat. Gespannen wacht ze af. Wat zal de koning doen? Hoe is zijn humeur? Zou ze over een uur nog in leven zijn?

En dan staat er in hoofdstuk 5 vers 2: ‘Toen de koning koningin Ester in de voorhof zag staan, won zij zijn genegenheid en de koning reikte Ester de gouden scepter toe, die hij in zijn hand had; Ester kwam daarop nader en raakte de spits van de scepter aan.’ En hier zien we nu gebeuren wat genade heet. Ester wint de genegenheid van de koning, staat er. In de oude Statenvertaling stond hier nog: ‘toen verkreeg zij genade in zijn ogen.’ Zo heeft Ester bij deze koning ervaren wat genade is: dat je vol angst en beven naar de koning toekomt, wetend dat je gedood kunt worden, en dat de koning je dan toch genegen is en zijn gouden scepter toesteekt.

En stelt u zich nu eens voor dat wij elke zondag zo naar de kerk moesten gaan. Met angst en beven: ‘Afwachten maar of God ons wil ontvangen, óf dat hij ons doodt.’ Maar als je dat zou denken dan ken je God nog niet. God is ook een Koning, maar niet zo een als Ahasveros. Als wij naar Hem toegaan, heel concreet als we zondags naar de kerk gaan, dan hoeven we niet bang te zijn dat God ons doodt. Want God is genadig. En dat is dan ook de zin van die eerste woorden van de kerkdienst. Dat is niet maar een routinematige formule, waar je nu eenmaal even doorheen moet. Nee, in de zegengroet horen we het verhaal van een God die genegenheid heeft voor zijn volk. Het verhaal van een God vol van genade. We mogen 100 procent zeker weten dat, als wij de kerkdienst binnenkomen, God ons zijn gouden scepter aanreikt. ‘Pak maar vast, Ik ben je toegenegen, Ik ben je genadig.’

‘Genade voor u en vrede.’ In die woorden aan het begin van de kerkdienst ontmoeten we onze God die ons niet doodt, maar die ons in Jezus Christus genadig is. En dat zet de toon voor heel de kerkdienst. Want God is een God vol van genade.

* * *

Maar er is nog meer. Want als je het woord genade hoort moet je ook altijd denken aan het tegenovergestelde ervan. En in de bijbel staat genade altijd tegenover verdienste. Genade zegt niet alleen iets over God. Het zegt ook iets over mensen. Want wie heeft genade nodig? Iedereen die zichzelf een zondaar weet. En tegelijk weet dat je op geen enkele manier Gods liefde kunt verdienen. Dat klinkt ook door in dat woord genade: dat we er geen recht op hebben. We verdienen vanwege onze zonde niets anders dan de dood.

En dat is het derde wat we moeten leren rond dat woord genade. dat we er geen recht op hebben. En dat we het in Christus gratis en voor niets krijgen. En daarom moet dat woord genade ons ook nederig maken, ootmoedig. Natuurlijk, die blijdschap en die vreugde waarover het eerder ging, blijven. Maar die moeten wel worden verdiept door ootmoed en nederigheid.

Dat leren we ook in het verhaal van de Farizeeër en de tollenaar. Die Farizeeër dat is er zo een die meent dat hij recht heeft op Gods genade. Maar dat is de grootste onzin die er is. Niemand heeft recht op Gods genade. Ook de Farizeeër niet. Hij houdt een mooi praatje, dat er samengevat op neerkomt: ‘Here, ik ben zo geweldig goed, dat ik wel een stoel naast uw troon verdien. Reik me uw gouden scepter maar aan, want dat heb ik wel verdiend.’

Ja, deze Farizeeër meent dat hij recht heeft op Gods liefde. Daar is geen genade voor nodig. Hij heeft er hard voor gewerkt. Hij hoeft niet te leven van genade. Dat is hem te min. ‘Kom, kom, hij is geen zondaar.’ De hoogmoed druipt ervan af.

Maar dan die tollenaar. Zijn houding is volledig anders. Met neergeslagen ogen staat hij ergens in een hoekje. Zijn houding is er een van ootmoed. Hij heeft maar één gebed, een gebed om genade. Deze tollenaar wil wel leven van genade. Hij weet hoezeer hij alles verknald heeft. Hij weet dat hij absoluut geen recht heeft op Gods genegenheid. En daarom bidt hij nederig: ‘O God, wees mij, arme zondaar, genadig.’

Ja, en tegen zo iemand zegt God: ‘Genade zij U en vrede.’ En zo keert de tollenaar gerechtvaardigd naar huis terug. Want genade verdien je niet. Genade krijg je. Genade is een cadeau. Je kunt er niets voor doen, want God heeft er Zelf alles voor gedaan. In zijn Zoon Jezus Christus. Wij hebben lege handen. God vult ze. Met de woorden van de apostel Paulus in Romeinen 3: ‘Wij hebben allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods, en we worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus.’

En die houding van de tollenaar, die houding van ootmoed, die mag dus ook typerend zijn voor ons als we beginnen met de kerkdienst. Want als je die ootmoed niet kent, dat besef van onwaardigheid en schuld, ja, dan slaan die woorden van God ook nergens op. Dan landen ze niet in jouw leven. Dan neem je de zegen er niet van mee. Wie naar de kerk gaat, moet willen leven van genade. Dat is eigenlijk het appèl dat uitgaat van de zegengroet. ‘Leef van genade.’

En ontvang dan die woorden als kostbare geschenken uit Gods mond. ‘Genade voor u en vrede.’ Ja, ook vrede. Want Gods genade is de bron van de vrede, de vrede tussen God en ons en ook de vrede tussen mensen onderling. Die vrede is de uitwerking van de genade. Als je genade zoekt, dan zul je vrede vinden. Als je je handen opent om genade te ontvangen, dan vult God je leven met vrede. Zo nauw hangen genade en vrede samen.

Het zijn twee fantastische geschenken van God de Vader die vol van genegenheid is voor zijn kinderen. En dat door zijn Zoon, de Here Jezus Christus. Hij verdiende wat wij nooit konden verdienen: genade in Gods ogen.

Broeders en zusters, ontvang die genade met een hart vol ootmoedige blijdschap. En leer telkens weer om te leven van de genade die God ons geeft in zijn groet vol zegen: ‘Er is genade voor u, en vrede, van God onze Vader en van de Here Jezus Christus.

Amen.’

 

Liturgie voor een middagdienst

Psalm 145:1,3
Psalm 119:47
1 Korintiërs 1:1-17
Lukas 18:9-14
Ester 4:10-5:3
Psalm 103:3,7,9
1 Korintiërs 1:3
Gezang 28:1
Gezang 28:2,3,4 (na de Geloofsbelijdenis)
Gezang 41