Preek over Ezechiël 37:1-14

'I have a dream!'

"De hand des Heren kwam op mij, en de Here voerde mij in de geest naar buiten en zette mij neer in een dal; dat was vol beenderen. Hij deed mij daar aan alle kanten omheen lopen en zie, zij lagen in grote menigte door het dal verspreid, en zie, zij waren zeer dor. En Hij zeide tot mij: Mensenkind, kunnen deze beenderen herleven? En ik zeide: Here Here, Gij weet het. Toen zeide Hij tot mij: Profeteer over deze beenderen en zeg tot hen: gij dorre beenderen, hoort het woord des Heren. Zo spreekt de Here Here tot deze beenderen: Zie, Ik breng geest in u, en gij zult herleven; Ik zal spieren op u leggen, vlees op u doen komen, u met een huid overtrekken en geest in u brengen, zodat gij herleeft; en gij zult weten, dat Ik de Here ben. Ik nu profeteerde zoals mij bevolen was, en zodra ik profeteerde, ontstond er een geruis, en zie, een beweging, en de beenderen voegden zich aaneen zoals zij bij elkander behoorden; ik zag toe, en zie, er kwamen spieren op, en vlees, en er trok een huid overheen; maar geest was er nog niet in hen. Daarop zeide Hij tot mij: Profeteer tot de geest, profeteer, mensenkind, en zeg tot de geest: zo zegt de Here Here: kom van de vier windstreken, o geest, en blaas in deze gedoden, zodat zij herleven. Toen profeteerde ik, zoals Hij mij bevolen had; en de geest kwam in hen en zij herleefden en gingen op hun voeten staan, een geweldig groot leger. Voorts zeide Hij tot mij: Mensenkind, deze beenderen zijn het gehele huis Israels. Zie, zij zeggen: Onze beenderen zijn verdord en onze hoop is vervlogen; het is met ons gedaan. Daarom profeteer en zeg tot hen: Zo zegt de Here Here: zie, Ik open uw graven en zal u uit uw graven doen opkomen, o mijn volk, en u brengen naar het land Israels. En gij zult weten, dat Ik de Here ben, wanneer Ik uw graven open en u uit uw graven doe opkomen, o mijn volk. Ik zal mijn Geest in u geven, zodat gij herleeft en Ik zal u doen wonen in uw land; en gij zult weten, dat Ik, de Here, het gesproken en gedaan heb, luidt het woord des Heren."

 

Gemeente van Christus,

Op 28 augustus 1963 hield Martin Luther King een toespraak. Een visionaire toespraak over vrijheid voor blank en zwart, over gelijke rechten voor alle mensen, over een wereld waarin discriminatie tot het verleden behoort.

Deze toespraak is ongelooflijk bekend geworden. Vooral vanwege deze zin, die door King steeds werd herhaald: 'I have a dream. I have a dream today.' Ja, Martin Luther King droomde op die dag. Samen met talloze zwarte en blanke mensen. Hij droomde van een natie die zou opstaan om te gaan leven volgens dit geloof: 'alle mensen zijn gelijk geschapen.' Hij droomde deze droom: 'op en dag zullen mijn vier kleine kinderen leven in een natie waar ze niet zullen worden beoordeeld naar de kleur van hun huid maar naar de inhoud van hun karakter.' 'I have a dream today.'

Wat zat er in die toespraak een kracht. Wat een geestdrift. Wat een visie. Je voelt het nog als je de woorden vandaag leest. 'I have a dream today.'

* * *

Deze droom van Martin Luther King kwam in mijn gedachten toen ik Ezechiël 37 las. Daar gaat het over een dal. Een dal vol dorre beenderen. Ook King sprak over een dal. Juist op die plek in zijn toespraak waar hij begint te vertellen over zijn droom, gaat het over een dal. 'Let us not wallow in the valley of despair.' 'Laten we ons niet langer ophouden in het dal van wanhoop. Ik zeg tegen jullie allemaal op deze dag, mijn vrienden - ook al zien we de problemen van vandaag en morgen: 'I still have a dream.'

Een dal van wanhoop. Lijkt dat ook niet ongelooflijk veel op wat we lezen bij Ezechiël? Een diep en donker dal. Zo ervaart het volk van God het wonen in de ballingschap in Babel. Een vreemd land waar ze niet thuis zijn. Kijk maar in vers 11:

Onze beenderen zijn verdord. Onze hoop is vervlogen. Het is met ons gedaan.

Het is een werkelijk uitzichtsloze situatie. Gods volk, weggevoerd uit het beloofde land, ver van huis, gemarginaliseerd, weggedrukt in een concentratiekamp. Een dal van wanhoop. Een donkere tunnel. En aan het einde schijnt geen licht. Dat is de situatie van Gods volk in de dagen van Ezechiël.

En is de situatie van vandaag ook niet in veel opzichten hetzelfde? We beleven tijden waarin de christelijke kerk is weggedrukt naar de marge. We zien een kerk die vaak krachteloos is, innerlijk verdeeld, vooral bezig met zichzelf en de eigen sores. Er is een klimaat van lauwheid en passiviteit. Laten de kerken zo nog wel een helder christelijk geluid horen in onze samenleving? Heeft de christelijke kerk nog wel een stem? En eigenlijk stellen we dezelfde vragen als in Ezechiëls dagen:

'Zijn onze beenderen verdord? Is onze hoop vervlogen? Is het met ons gedaan?'

En je zou geneigd kunnen zijn om te zeggen: 'Ja. Het is alleen nog maar een kwestie van tijd, en dan zijn er geen christelijke kerken meer in Nederland.' Zo is het toch ook gegaan in Klein Azië? Korinte, Efeze, Filippi, Kolosse: eens waren daar bloeiende christelijke kerken. Er is niets van over. Hoe is dat over 100 jaar in Nederland? En zo kunnen we als kerken de ervaring hebben te wonen in een dal van wanhoop. Valt er nog iets te hopen? Is er wel toekomst voor de kerk?

* * *

Is er wel toekomst voor de kerk? Het visioen van Ezechiël helpt ons bij het zoeken naar een antwoord. Want wat gebeurt er? God raakt Ezechiël aan met zijn hand. Ezechiël voelt het en hij begint te dromen. Hij krijgt een visioen.

Hij ziet een dal. Vol beenderen. Wat een afschuwelijk gezicht. De rillingen lopen je over het lijf. Honderden, duizenden doden. Alleen hun botten zijn nog over, witgeblakerd door de schroeiende zon. En in zijn droom loopt Ezechiël er aan alle kanten omheen. Steeds dieper komt hij onder de indruk van dit vreselijke schouwspel. Want het zijn er zo ongelooflijk veel. En ze zijn zo dor, die beenderen. 'Zie, ze waren zeer dor.' Jarenlang liggen ze er al. En er zit geen greintje leven meer in. Helemaal niks.

En dan stelt God een vraag. 'Mensenkind, kunnen deze beenderen herleven?' Ja, wat moet je op zo'n vraag nu antwoorden? Wat zeg je als je staat aan de rand van de vallei des doods? Waar echt geen greintje leven te bespeuren is? Wat antwoord je dan? Het meest voor de hand liggende antwoord is dit: 'Nee natuurlijk! Het bestaat niet dat deze zeer dorre beenderen tot leven komen! Dat bestaat niet. Dat is onmogelijk!' Als wij op de televisie wel eens van die afschuwelijke beelden van massagraven zien, lijken op elkaar gestapeld, en iemand zou vragen: 'Kunnen deze mensen herleven?' Dan zouden we zeggen: 'Hoe haal je het in je hoofd om de vraag zelfs maar te bedenken?'

Maar hier bij Ezechiël is het God Zelf die de vraag stelt. God, de Schepper, de levende God, de God van Abraham en Izaak en jakob, de God die een God van levenden is en niet van doden, de Vader van Jezus Christus, deze God stelt aan Ezechiël de vraag: 'Mensenkind, kunnen deze beenderen herleven?'

Ezechiël antwoordt: 'Here Here, Gij weet het.' Wat klinkt daarin door? Daarin klinkt eerbied door, en ontzag voor de levende God. Ezechiël huivert: deze vraag is te groot voor een klein mensenkind. 'Here Here, ik weet het niet'. Nee, dat zou al te veel gezegd zijn. 'Here Here, Gij weet het!' Ziet u het hoe klein Ezechiël daar staat te zijn? Hoe volledig aan de grond genageld, sprakeloos? Dat afschuwelijke beeld op het netvlies gebrand. 'Zouden doden weer herleven?' 'Zouden zulke dode beenderen, witgeblakerd door de zon, weer tot leven kunnen komen?' 'Here Here, Gij weet het.' En daarmee verwoordt Ezechiël een diepe waarheid: wij weten het niet, Gód weet het. Want Hij is de Almachtige, de krachtige God die leeft in eeuwigheid. Zijn gedachten zijn niet onze gedachten. Zijn gedachten en zijn krachten gaan ons verstand en gevoel verre te boven. 'Here Here, Gij weet het.'

En als we in onze tijd, als volk van God op aarde, als christelijke kerk in een goddeloos land tot de ontdekking komen dat we doodsheid uitstralen, geesteloosheid, dan kunnen we alleen maar kijken naar God, en zwijgen. 'Kan dat veranderen? Kunnen wij herleven? Herleven tot relevante, krachtige kerken met uitstraling?' 'Here Here, Gij weet het.'

* * *

En dan mag Ezechiël profeteren. Want er gaat wat gebeuren. Als God het wil, en als Gods stem klinkt, dan gáát er wat gebeuren. 'Gij dorre beenderen, hoort...'. Wat een waanzin om dat te zeggen. Waar zijn oren om te horen? Waar ogen om op te kijken? Waar harten om het gehoorde te verwerken. 'Gij dorre beenderen, hoort...'

Maar er gebeurt wat. Je houdt het niet voor mogelijk. En het is tegelijk ook weer zo ongelooflijk verschrikkelijk, zo naargeestig, zo buiten elke realiteit wat er gebeurt. Ziet u het dal? Vol dorre botten? Hoor, er klinkt geruis! Kijk, er is beweging! De botten zoeken elkaar op. Het worden skeletten. Er komen spieren op, er komt vlees op, er komt een huid overheen.

'I have a dream!' Dit kan niet waar zijn. En toch gebeurt het. Toch gaat het gebeuren. In het visioen van Ezechiël gaat gebeuren wat bij mensen onmogelijk is. Maar het is mogelijk bij God! 'Gij zult weten dat Ik de Here ben.' Broeders en zusters, luisteraars, daar gaat het om: dat we weten dat God God is! Zijn Naam is Jahweh. God is zo onnoemelijk veel groter en sterker, krachtiger en levender dan wij durven vermoeden. Hij is de levende God! Hij IS er! Ook midden in de dorre doodsheid van een diep donker dal van wanhoop. 'Here Here, Gij weet het.' Laten wij dat nooit vergeten. Gód weet het. Hij doet het, juist wanneer wij het allerminst verwachten.

* * *

We dromen verder mee met Ezechiël. Hij staat in dat dal van wanhoop. En er liggen nu geen dorre beenderen meer, maar dode lichamen. Dode mensen, honderden, duizenden. Het is nog steeds een dal van dorre doodsheid. Want er is meer nodig dan botten, dan spieren, dan vlees, dan huid. Dat is nog maar de buitenkant.

Dat kennen we wel. Als een geliefde net gestorven is, dan hebben we zijn of haar lichaam nog. Maar precies datgene wat een mens tot mens maakt, het leven, is er niet meer. De geest is weg. De lach is weg. De stem is weg. De ondeugende oogopslag is weg. Het kunnen luisteren is weg. Dat is de dood.

Zo staat Ezechiël daar ook bij al die duizenden doden. Er is nog geen leven. Er is nog geen kracht. Er is nog geen licht. Er is nog geen geest. Er liggen dode mensen. En op geen enkele manier kunnen die zichzelf tot leven roepen.

En opnieuw moet Ezechiël profeteren. 'Zo zegt de Here Here: kom van de vier windstreken, o geest, en blaas in deze gedoden, zodat zij herleven.' Na de spieren, het vlees, de huid, is er nog een werk van God nodig. Een krachtdadig ingrijpen. De Geest moet komen, de Geest van het Leven. Die oneindig veelkleurige Geest, die op zoveel verschillende manieren zijn werk in mensenlevens doet, Hij moet komen uit de vier windstreken. Uit het Noorden en het Zuiden, het Oosten en het Westen. 'Kom, Schepper Geest, en waai door dit dal van dood en wanhoop en breng er leven en nieuwe hoop!'

Zo bidt Ezechiël een gebed om de Geest van de levende God. Hij bidt en hem wordt gegeven. Want het gebeurt. Het onmogelijke gebeurt! Al die doden die daar liggen in dat dorre dal, ze worden wakker, ze knipperen eens met hun ogen, ze rekken zich eens uit, en ze gaan staan op hun voeten. Ze gaan staan op hun voeten. Daar staan levende mensen. Lange rije mensen, opgesteld als een leger. Een krachtig leger. Een machtig leger. Het is Gods leger in deze wereld. Gods volk, vol geest en geestdrift, vol leven en daadkracht. Het dal van de wanhoop is het dal van nieuwe hoop geworden.

* * *

En ik kan me zo voorstellen dat Ezechiël zich na dit visioen de ogen nog eens uitwrijft en dan weer terugkeert in het gewone leven. Tussen de mensen, de ballingen in Babel. Moet je ze horen:

Onze beenderen zijn verdord. Onze hoop is vervlogen. Het is met ons gedaan.

Dat is nu wat je menselijkerwijs gesproken een 'self-fullfilling prophecy' noemt, een zich zelf vervullende profetie. Zeg het maar vaak genoeg: het is niks en het wordt ook nooit meer wat. En je kunt erop wachten dat dat in vervulling gaat.

Maar Ezechiël weet nu beter. En hij zal het wel gezegd hebben. 'I had a dream! En die wil ik met jullie delen. Ik had een droom, een gezicht van Godswege. Moet je maar horen.' En als Ezechiël zijn droom dan heeft verteld, zegt hij: 'Mensen, volk van God, weten jullie wat de Here ons wil leren? Dit: Gij zult weten dat Ik de Here ben! Knoop dat in je oren. Leg die woorden in je hart. Weet met heel je ziel en al je kracht dat de Here Gód is. Hij is machtig. Hij is krachtig. Hij is waarachtig en Hij doet wat Hij zegt. Hij gaat jullie terugbrengen naar het beloofde land, de plek waar jullie weer thuis zullen zijn. God is krachtiger dan jullie denken. God is groter dan jullie denken. God is levender dan jullie denken. En laat ik het nooit weer horen:

Onze beenderen zijn verdord. Onze hoop is vervlogen. Het is met ons gedaan.

Onzin! Dat zeggen mensen die God niet kennen. Dat zeggen mensen die de Naam niet spellen. Dat zeggen mensen zonder hoop in deze wereld. Maar er is hoop, in elk dal van wanhoop. Je moet alleen weten waar je het zoeken moet. Niet bij mensen. Nooit bij mensen. Maar bij God. Altijd bij God. De levende God', zegt Ezechiël, 'De levende God! I had a dream!'

* * *

En wat staat ons nu te doen? Als volk van God op aarde. Als kerk van Jezus Christus. Hebben we nog verwachting van God als we staan bij de puinhopen van de christelijke kerk in Nederland, gemarginaliseerd, leeggelopen, verteerd door innerlijk verdeeldheid en strijd. Hebben we nog verwachting van God? Geloven we in de Geest van Jezus? Dat is de vraag die Ezechiëls visioen aan ons stelt.

Wat staat ons nu te doen? Twee dingen: BIDDEN en DROMEN.

BIDDEN. Als ik de bijbel lees, en als ik luister naar het onderwijs van Jezus, dan treft me dat steeds meer: dat bidden zo ongelooflijk belangrijk is. Want wat is bidden? Bidden is dat je van jezelf wegkijkt naar God. Bidden is beleven dat je het niet meer weet, maar dat je zeggen kunt: 'Here Here, Gij weet het.' Bidden is: jezelf klein maken om God groot te maken. Bidden is: afrekenen met je wanhoop en je omkeren naar de hoop. Bidden is je bewust laten leiden door de krachtige liefde van Christus. Bidden is dat je uit het centrum van je eigen leven wegstapt om Christus daar te laten staan. Bidden is het allermachtigste en het allerkrachtigste en het allerprachtigste wat mensen in de omgang met de levende God kunnen doen. Bidden is een geestelijk wapen in een geestelijke strijd.

En als we dat wapen niet hanteren, dan is er geen droom meer mogelijk, alleen nog een nachtmerrie. Een dal van wanhoop waar je nooit meer uitkomt. En daarom wil ik vanmorgen tegen u zeggen: Bidden is belangrijker dan u denkt. En dan denk ik vooral ook aan het gebed om de Geest. Wanneer christelijk kerken worden gekenmerkt door krachteloosheid en door zouteloosheid dan komt dat door biddeloosheid. Laten we aanhoudend bidden om het komen van de Geest. Laten we voortdurend bidden om vervulling met de Geest. Alleen dan is er toekomst voor de christelijke kerken in Nederland.

En laat er in ons bidden ook veel verootmoediging zijn. 'Here Here, wij weten het niet. Wij kunnen het niet. Maar Gij weet het, Gij kunt het.'

Bidden dus. Dat staat ons te doen als kerk van Jezus Christus, zodat we steeds meer kerk van Jezus Christus worden.

Bidden én DROMEN. Ja, ook dat mogen we leren uit Ezechiël 37. We mogen dromen, geïnspireerd door het visioen van Ezechiël. We mogen dromen over Gods kerk op aarde, zoals Martin Luther King in 1963 droomde over een samenleving waarin zwart en blank in vrede zouden samenleven. 'I have a dream', zei hij, 'I have a dream today'.

Broeders en zusters, luisteraars, vandaag heb ook ik een droom.

Ik droom van een kerk waar Christus centraal staat in al zijn overweldigende volmaaktheid.
Ik droom van een kerk waar ouderen en jongeren samen aan de voeten van Jezus zitten.
Ik droom van een kerk waar broeders en zusters vrede hebben door het bloed van Gods Zoon.
Ik droom van een kerk waar zonde zonde wordt genoemd en waar het kruis van Christus het leven stempelt.
Ik droom van een kerk die hart heeft voor de wereld en die maatschappelijk relevant is.
Ik droom van een kerk die door de Geest van Christus iets krachtigs kan zeggen over waarden en normen.
Ik droom van een kerk die volhardend bidt om de volheid van de Geest.
Ik droom van een kerk waar jongeren zich thuis voelen omdat ze er mogen zijn zoals ze zijn.
Ik droom van een kerk waar broeders en zusters elkaar liefhebben zoals we door Jezus zijn bemind.
Ik droom van een kerk waar verwachtingsvol wordt uitgekeken naar de Geest van Jezus Christus.

En al dromend bid ik: 'Kom, Schepper Geest, vernieuw uw kerk.' Broeders en zusters, is dat ook uw droom? Is dat ook uw verlangen? Is dat ook uw gebed? Ik hoop het van harte. En soms hebben we de neiging om zo'n droom naar ons toe te trekken, om de vervulling van het visioen af te dwingen. En dát kan niet. We mogen bidden en dromen. Maar we kunnen God niets voorschrijven. Hoor wat Hij zegt: 'Gij zult weten dat Ik de Here ben.' De Geest van God waait waarheen Híj wil. Laat het toch zo mogen zijn dat Hij wil waaien in Nederland, in de kerken die het Woord van Christus bewaren als hun kostbaarste bezit. Laten we bidden en dromen en wachten op Gods tijd.

Amen

 

Liturgie voor een morgendienst

Lied 328
Gebed van verootmoediging
Genadeverkondiging
Psalm 51:7
Gebed om de Geest
Schriftlezing: Ezechiël 37:1-14
Psalm 23:2,3
Preek
Gebed
Lied 435:2,4,5
De Tien Geboden
Psalm 19:4
Voorbeden
Collecte
Gezang 25:1
Zegen