"Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik, (dat is), niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu (nog) in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en Zich voor mij heeft overgegeven."
Gemeente van Christus, broeders en zusters,
Ik heb vroeger pianoles gehad. Elke dinsdagmiddag ging ik uit school direct door naar het huis van mijn pianolerares. En soms gebeurde het dan dat ik voor de deur stond met mijn vinger al op het knopje van de deurbel, en dan hoorde ik haar spelen. Zo mooi, zo muzikaal, zo diep en zo knap dat ik me al bij voorbaat geneerde voor het geluid dat ik enkele minuten later zou gaan produceren. Dan schaamde ik me voor mijn eigen pianospel. En ik had de neiging om maar weer weg te gaan. Maar ik deed dat niet, ik belde toch aan. En dat niet omdat ik nu eenmaal een afspraak had. En ook niet omdat mijn ouders er al voor hadden betaald. Ik belde toch aan omdat ik dat ook wilde. Ik verlangde ernaar net zo te kunnen spelen als mijn pianolerares. Ik verlangde ernaar dat er uit mijn gepingel op de piano toch iets moois zou groeien.
En weet u, de woorden van Paulus waar de preek over gaat maken in mij diezelfde tegenstrijdige gevoelens los. Aan de ene kant gevoelens van schaamte en teleurstelling. Zo van: dit is voor mij dus niet weggelegd. Dit herken ik niet in mijn eigen leven. Dit is zo mooi, dat iemand zegt `Christus leeft in mij', en het nog vanuit de grond van zijn hart meent ook. Dit is te mooi om voor mij waar te zijn. Als ik mezelf hoor praten over geloven en over christen zijn en over leven met God (als ik daar al over praat), dan blijven mijn woorden vaak halverwege steken in voorspelbaarheid en vanzelfsprekendheid. Mijn woorden zijn vaak niet diep genoeg, niet vurig genoeg, de Geest spat er niet vanaf. Mijn woorden hebben vaak geen wortels in mijn hart. En dan deze woorden van Paulus, die zijn zo echt, zo persoonlijk, zo intiem en intens, daar kan ik niet aan tippen, dat is voor mij niet weggelegd. Dat maken Paulus' woorden in mij los: teleurstelling over mijn eigen tekortschieten.
Maar aan de andere kant roepen die woorden in mij ook een verlangen wakker, een verlangen naar meer, een verlangen naar iets beters. Paulus is in deze tekst voor mij als een pianoleraar die zelf geweldig spelen kan en die juist daardoor in mij de wens wakker roept dat ook te leren. Ik verlang ernaar om met hem te kunnen zeggen: `Ik leef, want Christus leeft in mij.' En van dat verlangen hoop ik dat het ook in uw harten leeft. Een verlangen naar meer, naar iets beters en mooiers in ons leven met Christus. Geen afstandelijkheid, geen lege woorden, geen witte ruis, geen gepingel, maar muziek recht uit het hart. En daarom doen wij vanmorgen rond Galaten 2 vers 20 vingeroefeningen. Vingeroefeningen om de muziek te leren spelen die klinkt in de woorden: `Ik leef, want Christus leeft in mij.'
- A -
Wat kan er wel niet allemaal leven in een mens? Die vraag moeten we onder ogen zien als we ook maar iets proberen te beseffen van wat het betekent als Christus in je leeft. Is er eigenlijk wel plaats voor Hem? Of wordt alle ruimte in mij door andere dingen ingenomen?
Er kan bijvoorbeeld hoogmoed in je leven. Je hebt een ego zo groot als een heteluchtballon en je voelt je kilometers boven anderen verheven. En als je 's morgens in de spiegel kijkt, dan denk je: `Wat heb ik het toch geweldig met mezelf getroffen'. Dan leeft er hoogmoed in je hart en is er geen ruimte voor Christus. Er kan ook haat in je leven. Haat omdat de ander jou negeert en op je neerkijkt. Haat om wat een ander jou heeft aangedaan. Heel je leven wordt door die haat beheerst en er is geen ruimte voor Christus. En zo kan er nog veel meer in je leven: onreinheid, afgunst, woede, ongeduld, ontrouw. En al die dingen vragen zoveel ruimte dat er voor Christus niets meer overblijft. Ja, hooguit een zolderkamertje waarvan jij de deur zonodig op slot kunt doen.
En laten we maar eerlijk zijn tegenover elkaar, we kunnen ons veel gemakkelijker iets voorstellen bij die haat en die hoogmoed, bij die ontrouw en die woede die in ons leven, dan bij een Christus die in ons leeft. En we voelen tegelijk ook heel goed aan dat die twee niet samen kunnen gaan. Christus en hoogmoed, Christus en afgunst, Christus en ontrouw. Dat vloekt, dat gaat niet samen, dat zijn noten die een vals akkoord opleveren. En daarom heeft Paulus het ook niet alleen over Christus die in hem leeft, maar ook over het met Christus gekruisigd zijn.
Want het kruis van Christus is maar niet iets wat je in een ver verleden op kunt sluiten, tussen de vier muren van een goede vrijdag ergens aan het begin van onze jaartelling. Het kruis van Christus stond er allereerst voor mijn hoogmoed, mijn zelfzucht, mijn ongeduld, mijn ontrouw. Dankzij Christus worden al die zonden mij niet langer toegerekend. Dat is de diepe vreugde van de Goede Vrijdag. Maar er is meer. Ook mijn ik moet aan het kruis. Ook door de handen van mijn ego moeten spijkers. En Paulus getuigt ervan dat dat bij hem is gebeurt: `Met Christus ben ik gekruisigd.'
Het lijkt er haast op dat de zonde in Paulus verleden tijd is. Dat zijn oude mens voorgoed is gestorven. Dat hij geen last meer heeft van tekortkomingen en aanvechtingen. Dat kan je vervreemden van Paulus, omdat jij wel elk uur van de dag moet vechten tegen zonden. Maar dezelfde Paulus doet ergens anders ook een al weer heel persoonlijke uitspraak waarin we ons veel gemakkelijker herkennen. In Romeinen 7 zegt hij: `Als ik het goede wens te doen, is het kwade bij mij aanwezig. Ik, ellendig mens.' Kijk, dat is nog eens eerlijk. Zo is het leven van een christen. De muziek die we maken lijkt vaak nergens naar. De muziek die we maken is vaak zo vals en lelijk dat het pijn doet aan je oren en aan je hart. Er leeft zoveel in ons dat aan het kruis geslagen moet worden.
En misschien nog wel het allermeest de drang om het toch zelf te willen doen. Dan pak je de wet erbij, en dan lees je dat eens door en dan zeg je: `Kom, de schouders eronder. Daar gaan we voor. En dan kan God genieten van een mooi stukje werk.' Dat is pas dodelijk. Je gaat pas echt dood als je het toch zelf wilt doen en achteloos voorbijgaat aan het kruis van Christus. Net als Paulus moeten we met Christus gekruisigd worden. De zonde in ons en de drang om toch zelf de wet te willen houden, kortom ons eigen ego moet aan het kruis. En als je eigen ego die dood sterft, dan is er pas echt leven mogelijk.
- B -
Want niet alle leven is echt leven. Heel veel leven is alleen maar gewoon bestaan, ademhalen, een hart dat pompt, een lichaam dat beweegt, bloed dat stroomt. Op die manier kun je van alle mensen zeggen dat ze leven. Maar dat is niet het leven dat Paulus hier bedoelt. `Met Christus ben ik gestorven, en toch leef ik.' Maar hij moet er direct wat achteraan zeggen: `dat is niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij.'
Misschien hebt u dat gevoel ook wel eens. `Ik mag dan wel leven, maar leef ik eigenlijk wel echt? Heeft mijn leven wel diepgang? Is Christus er wel echt in aanwezig?' En als ik aan mezelf die vraag stel, of ik wel echt leef, dan moet ik wel zeggen: `nee, ik leef niet, ik ben dood; natuurlijk, mijn hart klopt, mijn armen bewegen, ik haal adem, maar het heeft vaak zo verschrikkelijk weinig met God te maken, het heeft vaak zo verschrikkelijk weinig met Christus te maken.'
En weet u, dan wordt je leven rijp voor de sloop, rijp om afgebroken te worden. Je zou het kunnen vergelijken met een huis. Aan de buitenkant ziet het er nog aardig uit. De deuren en de kozijnen zitten nog netjes in de verf. Het tuinpad is keurig aangelegd. En elke zaterdag wied je het onkruid. Maar als iemand het huis zou binnen gaan, dan zou blijken dat het onbewoond is, een puinhoop, kaal en koud en kleurloos. Je struikelt er over de rommel, het ruikt er muf en er kruipt ongedierte over de vloeren en langs de plafonds. Het is een huis zonder ziel omdat Christus er niet woont.
En als ik dat bij mezelf zie, dan word ik daar somber van en moedeloos en kan ik nog maar één ding doen, en dat is: bidden.
Christus,
het is zo'n puinhoop aan de binnenkant van mijn leven,
kom alstublieft de rommel opruimen,
kom en leef in mij
zodat mijn leven echt leven wordt.
En dat is een gebed dat Christus graag verhoort. Hij wil niets liever dan leven in mensen die zo tot Hem bidden. Hij wil niets liever dan een gaaf mens van je maken. Daarvoor stierf Hij aan het kruis. En laten we daarom alstublieft niet op een afstandje kijken naar een Christus die in een ver verleden en in een ver land lijdend de weg naar het kruis is gegaan. Want dat was geen ver-van-ons-bed-gebeuren omdat Hij dat deed voor ons zoals we hier zitten. En laten we daarom samen steeds opnieuw weer leren wat het betekent om te zeggen: `Christus is voor mij gestorven en Christus is voor mij opgestaan om in mij te leven.' Als je dat je eigen maakt, als je die woorden met je hart leert spellen, dan wordt je leven werkelijk leven omdat het een leven is dat Christus in je leeft.
- C -
`Maar', zou iemand kunnen vragen, `als Christus dan in mij leeft, waar blijf ik dan eigenlijk? Moet ik mezelf helemaal opgeven? Wordt mijn naam weggeveegd als het krijt van een schoolbord?' Daar lijkt het wel op als Paulus zegt dat zijn `ik' niet meer leeft. Maar Paulus heeft het dan wel over zijn oude mens, zijn zondige ik, zijn ego, en dat woord kennen we uit woorden als egoïst en egotripper. Dat zijn woorden waar geen muziek in zit, die vals klinken. Ons eigen ego moet aan het kruis. Want dan kan Christus in je komen wonen. Dan vormt Hij het centrum van je leven, het kloppende hart van je bestaan.
Maar dat betekent niet dat jij jezelf helemaal weggooit. Ook als Christus in je leeft, blijf je wel degelijk iemand met een eigen naam. Christus duwt je niet kopje onder zodat jij geen adem meer kunt halen, integendeel, als Hij in je leeft kun pas echt vrij ademen. Christus veegt je naam niet van het bord, integendeel, Hij schrijft je naam als nieuw met een calligrafeerstift. Christus slaat het boek van je eigen leven niet dicht, integendeel, Hij legt dat boek open op plaatsen die jij nog niet ontdekt had. Als Christus in je leeft kom je als mens pas echt tot je recht. Dan ben je niet langer alleen een schepping van God, maar dan ben je ook een nieuwe schepping.
En dat is niet iets vaags, iets onaards, iets wat zich afspeelt in hogere sferen waar je niet bij kunt. Paulus heeft het dan ook over het leven in het vlees wat doorgaat. Dat is niet hetzelfde als `leven naar het vlees'. Dat betekent dat je geniet van de zonde. Leven in het vlees betekent gewoon dat je het leven leeft zoals het is, een leven waarin veel moeite en vergankelijkheid is, veel zwakheid en strijd. En als je dat in je eentje moet leven, zonder Christus, dan ga je kapot. En daarom leeft Paulus dat leven in het vlees door het geloof in de Zoon van God. Gelovend leven is pas echt leven. En dat is maar niet alleen dat je als feit accepteert dat Christus, Gods eigen Zoon, geleden heeft en gestorven is, maar dat is vooral dat je in verbondenheid met Christus leeft, een verbondenheid die zo intiem en zo innig is dat je zelfs kunt zeggen: `Ik leef, want Christus leeft in mij.'
Zo dicht komt Christus bij je: Hij leeft in je. En dan hoef je niet bang te zijn dat Hij je platwalst of je in de hoek zet of je met geweld in bezit neemt. Hij neemt je leven wel in bezit. En je eigen ego gaat eraan. Maar dat gebeurt allemaal in liefde door Hem die Zichzelf voor jou heeft overgegeven. Liefde en overgave. Dat is Christus. Al dat lijden wat Hij heeft doorgemaakt, van de slagen in zijn gezicht tot de Godverlatenheid, van het bloed in Gethsemané tot de doornenkroon, het was allemaal voor mij, zegt Paulus, en we zeggen het hem na. Christus heeft ons zo intens liefgehad dat Hij Zichzelf heeft overgegeven: `Toe maar, sla maar, beuk me maar kapot met je harde woorden, scheld me maar uit voor een godslasteraar, hang me maar aan dat kruis. Het doet me eindeloos zeer, maar mijn liefde voor de kinderen van mijn Vader is sterker.' Dat deed de Here Jezus Christus voor ons. En deze Christus, die gestorven is én opgewekt, wil in ons leven, zodat ook in ons leven de muziek van de liefde en de overgave wordt vertolkt.
- D -
En weet u, dat is niet iets waar we zelf voor staan, waar we zelf vorm aan moeten geven, wat we in eigen kracht voor elkaar moeten zien te krijgen. De naam van Christus in heel ons leven laten lezen, zelf alleen maar willen wat Christus wil, dat kan alleen door de Geest van Christus. Als Christus in je leeft, dan ga je wandelen door de Geest. Dan wordt je leven een leven waarin de werken van het vlees op hun retour zijn. Je gaat de haat haten, je wordt ziek van je ontrouw en je ongeduld, je baalt van de woede die in je leeft. Dat wil je allemaal weggooien, al die valse noten die je leven lelijk maken. En je wilt niets liever dan de muziek leren spelen die verborgen ligt in woorden als liefde en overgave, blijdschap en vrede, vriendelijkheid en trouw, zachtmoedigheid. En dat kan door de Geest. We moeten niet te klein denken van zijn kracht in ons leven. Alsof Hij ons niet verder zou kunnen brengen dan het met één vinger spelen van `Vader Jacob' op de piano. Hij is de Geest van Christus en Hij kan ons zover brengen dat we zelfs vreugde krijgen in Gods wet, omdat we in die wet lezen hoe een leven eruit ziet waarin Christus leeft.
Broeders en zusters, zo bezinnen we ons op de betekenis van Christus in ons leven. Hij die voor ons geleden heeft, gestorven is en opgestaan, Hij wil leven in ons leven. En door zijn Geest wil Hij ons leren zingen: `Ik leef, want Christus leeft in mij.' Dat vraagt veel oefening, want dat is allesbehalve vanzelfsprekend. Maar door de Geest van Christus kan het.
Natuurlijk, valse noten zullen er altijd blijven. In Christus worden ze ons vergeven. Maar ik bid dat bij iedereen hier in de kerk het verlangen leeft en steeds sterker gaat leven om met Paulus te zingen: `Ik leef, want Christus leeft in mij.'
Amen.
Liturgie
Gezang 15:1,2
Psalm 119:60
Galaten 2:15-21
Psalm 119:14
Galaten 5:16-24
Psalm 119:30
Galaten 2:20
Gezang 14:1,2
Gezang 3
Gezang 14:3,4