Het brood dat Jezus breekt is ons leven

Biddagpreek over Johannes 6:1-15

 

Gemeente van Christus, broeders en zusters, jongens en meisjes,

In het bijbelverhaal waar we vanavond naar luisteren komen een heleboel mensen voor. Wel 5000 mannen, en dan zijn de vrouwen en kinderen nog niet eens meegerekend. De discipelen zijn er ook, alle twaalf. En natuurlijk is de Here Jezus er.

En weet u wat ik nu zo mooi vind? Dat tussen al die mensen ook een kind loop, een jongen, een schoolkind. En hij mag in het midden van het verhaal even in de schijnwerpers staan. Er is ook een lied over, van Elly en Rickert,

Vijfduizend mensen waren
aan ‘t luist’ren naar de Heer,
maar op de derde avond
was er geen eten meer.
Er was nog wel een jongen,
die iets te eten had.
Hij gaf het aan de Here,
het was zijn hele schat.

Ja, hij had helemaal niet zoveel bij zich. Vijf broden en twee vissen. Maar wat is dat nou, als er zo ongelooflijk veel mensen bij elkaar zijn die honger hebben en die moeten eten. Een klein voetbalstadion vol mensen. Vijf broden, twee vissen, dat is eigenlijk vijf plus twee keer niks. En je zou je best kunnen voorstellen dat die jongen dacht: ‘Ja, dáág! Dát houd ik mooi voor mezelf. Daar kan de Here Jezus toch ook niks mee.’ Maar zo gaat het niet: de jongen wilde het wel weggeven en delen met de Here Jezus. En weet je wat de Here Jezus dan zegt? Hij zegt niet: ‘Ga jij maar weer weg, want daar heb Ik natuurlijk helemaal niks aan. Dat is vijf plus twee keer niks.’ Er staat niet wat de Here Jezus wel heeft gezegd. Maar ik kan me voorstellen dat Hij zei: ‘Bedankt jongen. Bedankt! Ga maar lekker zitten en let maar eens op wat er gaat gebeuren.’

Zo mag die jongen heel even in de schijnwerpers staan. Maar dan het gaat in dit verhaal natuurlijk vooral over Jezus. We leren Hém beter kennen als we op deze biddag luisteren naar het verhaal van de wonderbare spijziging. Het thema voor de preek is:

Het brood dat Jezus breekt is ons leven!

* * *

De Here Jezus reist rond in het land Israël. Hij vertelt aan iedereen die het horen wil dat het Koninkrijk van God nabij is gekomen. En om dat te bewijzen doet Jezus ook wonderen. Hij geneest zieke mensen. Mensen die nog nooit hadden kunnen lopen, kun opeens weer springen en dansen. Mensen met een boze geest worden bevrijd. De Here Jezus wekt zelfs doden op. Nu, je kunt je voorstellen dat de mensen daar wel belangstelling voor hadden.

Zo gebeurt het op een goede dag dat de Here Jezus een berg op gaat, samen met zijn discipelen. En er komen een heleboel mensen achter Hem aan. En het loopt, schrijft Johannes, al tegen het Paasfeest. En laten we daar even bij stil staan. Want Johannes vermeldt dus heel nadrukkelijk de plaats en de tijd van dit gebeuren.

De plaats: een berg. En een berg is in de bijbel altijd een bijzondere plek. Het is de plek waar vaak iets van God zichtbaar wordt, waar God van Zich laat spreken. Denk bijvoorbeeld maar aan Mozes, één van de grootste Godsmannen uit het Oude Testament. Hij ontmoet God op de berg. En het is ook een berg waar de Here zijn Tien Woorden geeft. Een bijzondere plek. Er zou dus wel eens iets bijzonders kunnen gaan gebeuren, wil Johannes maar zeggen.

En Johannes noemt ook nog een tijdstip: Het Pascha was nabij. Dat is vandaag ook zo. Want het is veertigdagentijd. We leven toe naar de viering van het Paasfeest. En nu was het bij de Joden gebruikelijk om op Weg naar Pasen ook het verhaal te lezen uit de bijbel dat gaat over het manna in de woestijn. Dus Johannes wil de lezers van zijn evangelie als het ware al op iets voorbereiden: ‘mensen let goed op, Jezus is op een berg, en het is bijna Pascha, er kon wel eens een wonder gebeuren, een broodwonder, net als vroeger in de woestijn.’ En zo kunnen we ook vandaag een verbinding leggen tussen Biddag en Pasen. Op beide dagen staat het leven centraal, het leven dat Christus geeft. Want het brood dat Jezus breekt is ons leven!

* * *

De Here Jezus geeft dus op de berg onderwijs aan zijn discipelen. Maar als Hij op een gegeven moment opkijkt, ziet Hij dat er duizenden mensen zijn. Duizenden mensen die honger hebben. We mogen hopen dat ze ook honger hebben naar het Woord van God. Maar Johannes zegt daar eigenlijk niet zoveel over. De mensen wilden graag wonderen zien, spectaculaire dingen meemaken, maar hadden ze ook honger naar het Woord van de Here Jezus?

In elk geval moet er gegeten worden. Natuurlijk moet er gegeten worden. Dat snapt de Here Jezus ook. Hij is niet voor niets een mens geworden. Hij weet wat honger is. Moet je maar eens terug denken aan de veertig dagen dat Jezus in de woestijn was. Veertig dagen geen eten en drinken. En er kwam geen manna uit de hemel. En als de duivel zegt: ‘U kunt toch van die stenen wel brood maken. U bent toch Gods Zoon!’, dan zegt Jezus: ‘Er staat geschreven dat de mens niet alleen van brood zal leven, maar van alle woord dat uit de mond Gods uitgaat.’ Dat Woord brengt de Here Jezus hier op de berg. Het Goddelijke Woord. Maar op aarde is er ook alle ruimte voor het menselijke brood. Zo heeft God ons geschapen. Als mensen die eten nodig hebben. En God wil elke dag opnieuw zijn hand voor ons opendoen en ons voedsel geven. Daarom vieren we ook biddag, om dat weer heel goed te beseffen: dat God zijn hand open wil doen om voor ons te zorgen.

Daarom stelt Jezus het onderwerp ook aan de orde: ‘Hoe komen we aan brood?’ Hij vraagt het aan Filippus, één van de discipelen. En Johannes schrijft erbij: ‘om hem op de proef te stellen, want Hij wist Zelf wat Hij doen zou.’ Ja, Jezus is God, Hij weet al wat er straks gaat gebeuren. Maar Jezus wil graag dat ook zijn discipelen de moed leren krijgen om op een wonder te hopen, om volkomen te vertrouwen op de macht en de kracht van Christus. Daar geeft de Here Jezus als het ware les in. Dat had Hij ook al eerder gedaan. Toen de wijn op was, op de bruiloft in Kana. Nu is het brood op. Zou Filippus terugdenken aan Kana? Zou hij vanwege het wijnwonder nu misschien durven vertrouwen op een broodwonder? Nee, dus. Filippus trekt om zo te zeggen z’n portemonnee, hij telt het geld na en komt tot de conclusie dat er onvoldoende batig saldo is. Tweehonderd schellingen maar. Dat is ongeveer tweehonderd keer het dagloon van een arbeider. Veel te weinig om voor al die duizenden mensen brood te kopen.

Dan komt Andreas in beeld, nog een discipel van Christus. Hij heeft die jongen opgespoord, waar het in het begin van de preek over ging. Vijf broden en twee vissen. ‘Hij gaf het aan de Here, het was zijn hele schat.’ Maar Andreas ziet eigenlijk geen brood in deze kleine bijdrage. ‘Here Jezus, het zijn maar vijf broden en twee vissen. Dat is eigenlijk vijf plus twee keer niks.’ De evangelist Johannes vermeldt óók nog dat het gerstebroden zijn. En wij zeggen wel eens: ‘Brood, daar zit wat in.’ Maar dat geldt niet van alle brood. In elk geval niet van dit gersteboord. Dat is brood van mindere kwaliteit, goedkoop brood van de Aldi. Lang zo voedzaam niet als een stevig tarwebrood van de warme bakker. Kortom, de conclusie van Andreas moet zijn: ‘We hebben een enorm probleem: vijf broodjes waar niks in zit, en twee visjes als broodbeleg of eventueel als toetje. Daar kunnen we niks mee.’

En laten we de discipelen maar niet te hard vallen. Wíj weten hoe het verder gaat. Zij wisten dat niet. Hun geloof is klein. Zoals ook ons geloof vaak klein is. Maar de Here Jezus gaat iets doen waardoor we mogen groeien in geloof. Een broodwonder brengt Hij tot stand. Want Het brood dat Jezus breekt is ons leven!

* * *

Maar voordat Jezus het brood breekt, spreekt Hij de dankzegging uit. ‘Here, zegen dit eten.’ Zo zouden wij het zeggen. Maar Jezus zegt waarschijnlijk dit Joodse gebed: ‘Geprezen bent U, Here God, Koning van de wereld, die brood uit de aarde tevoorschijn doet komen.’ Dat is de Joodse dankzegging bij de maaltijd. Een lofprijzing voor de God die hemel en aarde geschapen heeft.

En zo worden de vijf broden en twee vissen, dat gewone door God geschapen voedsel, geheiligd. Zoals de apostel Paulus later schrijft aan Timoteüs: Alles wat God geschapen heeft is goed als het met dankzegging aanvaard wordt, want het wordt geheiligd door het Woord Gods en door gebed.’ Dat voltrekt zich nu op een heel bijzondere manier: brood en vis worden geheiligd door het Woord van Christus en door gebed.

En dan begint Jezus het brood te breken en uit te delen. En Hij breekt maar door, en Hij blijft maar delen. De discipelen gaan tussen de mensen door: ‘Alsjeblieft: brood en vis van Christus. Eet smakelijk!’ En de mensen delen het met elkaar terwijl ze zitten in het gras. En haast automatisch klinken de woorden van Psalm 23 in je hoofd en je hart: ‘De Here is mijn herder, mij ontbreekt niets; Hij doet mij neerliggen in grazige weiden.’ Zo eten al die duizenden mensen, een klein voetbalstadion vol, en ze hebben allemaal genoeg. Meer dan genoeg. Het tekort verandert zelfs in een overschot: twaalf manden met brokken. Je houdt het niet voor mogelijk. Maar bij Christus is alles mogelijk. De honger verdwijnt. Want Het brood dat Jezus breekt is het leven!

* * *

Ja, en nu wil ik me eigenlijk een kleine uitweiding veroorloven. Want we verwonderen ons over de macht van Jezus op aarde. Maar waarom eigenlijk? Waarom verwonderen we ons daar eigenlijk over? Waarom zijn we onder de indruk van het broodwonder? Weten we eigenlijk wel Wie hier brood staat te breken?

Ik kreeg een paar weken geleden een boekje cadeau, op de zondag dat ik intrede deed. En dat boekje heeft als titel: ‘Leven met Jezus van dag tot dag.’ En een belangrijke gedachte uit dat boekje is deze: staan we in de kerk vaak niet veel te veel en veel te lang alleen maar stil bij Jezus die tweeduizend jaar geleden ruim 30 jaar lang op aarde leefde, en daar inderdaad grote dingen deed? Gaat het in de kerk niet veel te vaak over ‘de storm op het meer’, ‘de wonderbare spijziging’, ‘het gesprek met de Samaritaanse vrouw’, ‘de tien melaatsen’, ‘de blinde Bartimeüs’? Waarom staan we altijd weer stil bij de (inderdaad mooie) verhalen uit die ruim dertig jaren dat Jezus op aarde was, terwijl Christus in eeuwigheid leeft!

Want wie staat daar op de berg het brood te breken? Wie is dat? Dat is de Christus die van eeuwigheid tot eeuwigheid leeft! Dat is het Licht der wereld! Het Licht der wereld staat daar brood te breken. Dat is de afdruk van Gods wezen en de afstraling van zijn heerlijkheid! Dat is de eeuwige Schepper van alle dingen! Dat is Christus!

We zijn gewend om het scheppingswerk vooral aan God de Vader toe te schrijven. Maar het Nieuwe Testament zegt ook andere dingen, over Christus. Kolossenzen 1 vanaf vers 15: ‘Hij is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene der ganse schepping, want in Hem zijn alle dingen geschapen (...); alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen; en Hij is vóór alles en alle dingen hebben hun bestaan in Hem.’

Dat gaat dus over Christus. Waarom verwonderen we ons er dan eigenlijk over dat Jezus daar op de berg het brood staat te breken en dat het maar niet ophoudt? Waarom verbaast ons dat? Het is eigenlijk zo voor de hand liggend dat dit gebeurt. Want Jezus Christus is de Schepper van alle dingen. Jezus Christus is zo krachtig en zo machtig, en zo prachtig ook.! En Hij leeft. Hij is de Opgestane. Zo kennen we Hem als gemeente van het Nieuwe Testament. De broodbrekende Jezus op de berg is de Christus die leeft in de hemel en op aarde en in de harten van Gods kinderen, van eeuwigheid tot eeuwigheid. Deze is het van wie we vanavond zeggen: Het brood dat Jezus breekt is ons leven.

* * *

Ja, de mensen daarop de berg bij de zee van Tiberias zijn erg onder de indruk. Wat een fantastisch wonder! Wat is de Here Jezus een geweldige Man! ‘Zou Hij de profeet die in de wereld komen zou?’ Wat er gebeurt, stemt de mensen tot nadenken. Ze zijn op een berg: een bijzondere plek. Het Pascha nadert: een bijzonder moment, dat herinnert aan de uittocht uit Egypte. De naam van Mozes schiet als vanzelf door de hoofden, die geweldige profeet van God uit het Oude Testament, die ook wonderen deed, want er was manna uit de hemel en er kwam water uit de rots. ‘Zou deze Jezus zo’n profeet zijn? Het moet wel. Het kan haast niet anders.’

En dan merkt Jezus dat al die mensen daar, die duizenden mensen, dat ze Hem koning willen maken. Ze hebben immers brood gekregen in overvloed. En in de oudheid was dat een bij uitstek vorstelijk gebaar: het gratis uitdelen van brood door de nieuwe politieke leider. ‘Geef het volk brood en spelen.’ Het brood is er al, de spelen zullen nog wel komen, denken de mensen misschien. Maar aan deze verwachtingspatronen wil Jezus niet voldoen. Hij valt niet voor de verleiding om populair te willen zijn: een populaire politieke leider van wie de gewone man wel een koning zal maken. Dat is het laatste wat Christus wil. Hij is trouwens ook al lang koning, niet bij de gratie van het volk, maar bij de gratie Gods.

En zo vallen er aan het einde van Johannes’ verhaal twee titels die we ook altijd in verband met Christus brengen. Want wat belijden we in Zondag 12? Dat Christus door God de Vader is aangesteld tot onze Hoogste Profeet. Dat is één: profeet. De hoogste profeet en leraar. En Christus is ook gezalfd tot onze eeuwige Koning. Dat is twee: koning. Maar er is nog een derde titel. Een titel die niet opkomt in de hoofden van die duizenden mensen, maar die wel de diepste betekenis van het broodwonder onthult. Christus is ook gezalfd tot onze enige Hogepriester die ons met het enige offer van zijn lichaam verlost.

Christus leren we hier niet allereerst als profeet of koning kennen, maar als priester. Het brood dat Jezus breekt is ons leven! En hoor maar wat Christus daar zelf over zegt. Want na het broodwonder gedaan te hebben houdt Jezus een broodpreek, in hoofdstuk 6 vanaf vers 22. ‘Het brood des levens’ staat er boven. En dan lezen we dit in vers 26 en 27: ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: gij zoekt Mij omdat gij van de broden gegeten hebt en verzadigd zijt.’ En daar klinkt geen verwijt in door. Want Christus weet wat we nodig hebben. Zelf heeft Hij ons leren bidden: ‘Geef ons heden ons dagelijks brood.’ Maar vervolgens opent Jezus ook een verder perspectief. Met de handen die het brood gebroken hebben, wijst Hij nu op Zichzelf: ‘Werkt niet om de spijs, die vergaat, maar om de spijs, die blijft tot in het eeuwige leven, welke de Zoon des mensen geven zal.’ En even later zegt Christus het voluit, in vers 35: ‘Ik ben het brood des levens; wie tot Mij komt, zal nimmermeer hongeren.’

Ja, broeders en zusters, jongens en meisjes: Het brood dat Jezus breekt is ons leven. En dat brood dat is ook Christus zelf. Het gewone dagelijkse brood waar we vandaag met hart en ziel om bidden, is in Christus handen altijd ook weer meer. Het is een teken van Christus Zelf. Hij is het ware Brood, gebroken voor ons, om onze zonden weg te nemen en ons te verzoenen met God in de hemel. Achter brood en vis zien we de contouren van het kruis.

Broeders en zusters, ken Christus niet alleen als Degene die uw dagelijkse brood breekt en uitdeelt. Ken Hem ook als het ware Brood, waar u nooit zonder kunt. U kunt echt niet zonder. U kunt echt niet zonder Hem.

Laten we bidden...

 

Liturgie Biddag

Votum en zegengroet
Psalm 67
Gebed om Geest en Kracht
Psalm 128
Johannes 6:1-15
Lied 48:1,5
Preek over Johannes 6:1-15
Gebed
Lied 75:1,2,3
Lied 48:10
Psalm 66:5
Collecte
Gezang 3
Zegen