Preek over Lukas 1:38 (Advent)

Maria mag de moeder van de Messias zijn

"En Maria zeide: Zie, de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar uw woord."

Zie voor een nieuwere versie (met NBV): Maria: moeder van de Messias

 

Gemeente van Christus,

Op deze Adventszondag gaat de preek over de moeder van Jezus. Maria is haar naam. Gezegende onder de vrouwen wordt ze genoemd. En elk geslacht zal haar voortaan zalig zal spreken. Ja, Maria mag een naam hebben. Ze mag er zijn. De moeder van Jezus .

Nu weet u wel dat rooms-katholieke christenen aan Maria een heel bijzondere plaats hebben gegeven. Zij aanbidden Maria en verwachten veel van hun gebed tot haar. Zo hebben zij van Maria meer gemaakt dan de bijbel doet. Want Maria was een mens zoals wij en haar komt geen goddelijke eer toe.

Maar zijn we als gereformeerde christenen misschien niet in het andere uiterste vervallen? Lopen wij niet het gevaar dat we maar met een boogje om Maria heenlopen, uit angst dat we haar te veel aandacht en zo te veel eer zouden geven? En maken wij zo niet minder van Maria dan de bijbel doet? Want je kunt van Maria zó’n ontzettend gewoon meisje maken dat het niet langer interessant is om haar naam nog te noemen. Dan mag ze geen naam meer hebben. En dan moffelen we haar maar weg in een achterkamertje van de bijbel. En we doen de deur stevig op slot. En we hangen er een bordje op: verboden toegang voor gereformeerden in verband met aanbiddingsgevaar.

Maar, ze heeft in de bijbel, ze heeft bij God, wél een naam: Maria. Gods werk op aarde krijgt gezicht in deze jonge vrouw, zoals het werk van God op aarde gezicht heeft gekregen in een lange rij van mannen en vrouwen die we tegenkomen in de bijbel. En ik denk niet dat er gemeenteleden zijn die er bezwaar tegen hebben dat er gepreekt wordt over Abraham, of Mozes, of Elia. Of die bezwaar hebben tegen preken tegen preken over Rachab, of Ruth, of Debora. Want dat zijn allemaal geloofsgetuigen. In het concrete leven van al deze vrouwen en mannen die in de bijbel een naam mogen hebben is zichtbaar geworden wat God met mensen kan doen. Ook Maria hoort thuis in de lange rij geloofsgetuigen.

En in de lijn van Hebreeën 11, dat hoofdstuk waar al die geloofsgetuigen de revu passeren, zou over Maria gezegd kunnen worden: ‘Door het geloof heeft Maria, toen ze geroepen werd om de moeder van Jezus te zijn, vol overgave geantwoord: Zie, uw dienstmaagd, mij geschiede naar uw woord.’

En daarom kan de preek vanmorgen gaan over een jonge vrouw met de naam Maria. Want ook in haar leven ontdekken we wat God met mensen kan doen.

Het thema voor de preek is:

Maria mag de moeder van de Messias zijn. En we zien drie dingen:

1. Maria’s roeping,
2. Maria’s overgave,
3. Maria’s geloof.

* * *

Maria mag de moeder van de Messias zijn: 1. Maria’s roeping.

In de bijbel komen we verschillende roepingsverhalen tegen. Een paar voorbeelden. Abram. Tegen hem zegt God: ‘Ga uit je land en uit je stam en bij je familie weg naar het land dat ik je wijzen zal.’ En Abram gaat. Hij gelooft en gehoorzaamt aan het woord van God. We kunnen ook denken aan Mozes die bij de brandende braamstruik wordt geroepen om de Here te dienen: ‘Mozes, ga, Ik zend je tot Farao, om mijn volk, de Israëlieten, uit Egypte te leiden.’ Mozes sputtert tegen, maar uiteindelijk gaat hij. Zo wordt ook de profeet Jeremia geroepen: ‘Jeremia, Ik heb u geheiligd, tot een profeet voor de volkeren heb Ik u gesteld.’ Ook Jeremia heeft bezwaren: hij is jong en kan niet spreken. Maar God geeft kracht en Jeremia gaat. En zo zouden er meer voorbeelden te noemen zijn.

Ook Maria wordt geroepen. Geroepen om de moeder van de Messias te zijn. En de hemel zelf komt haar dat vertellen. Want het is heel bijzonder wat hier gebeurt. Nadrukkelijk staat er in vers 26 dat de engel Gabriël van God werd gezonden. Als er engelen optreden in de bijbel is het meestal zo dat ze er gewoon zijn. Bij Zacharias in de tempel bijvoorbeeld: ‘En er verscheen hem een engel.’ Maar bij de roeping van Maria wordt er nadrukkelijk bij gezegd: ‘De engel Gabriël werd van God gezonden.’ Eerst staat hij in de hemel, waar de heerlijkheid van de Here is, en waar Gabriël staat voor Gods aangezicht. Zo valt er een duidelijk accent op de plaats waar de engel vandaan komt.

En daarmee wordt ook het contrast met de plaats waar hij heengaat extra scherp neergezet: de engel Gabriël gaat vanuit de hemel, nu niet naar de tempel, waar een eerbiedwaardige priester zijn werk doet, maar naar een achteraf provincie in een achteraf stadje waar een volslagen onbekend meisje woont die ondertrouwd is met een al even volslagen onbekende man. En Lukas moet ze allemaal nog aan ons voorstellen. Die miserabele provincie dat is Galilea, dat verachte stadje is Nazareth (u weet wel, van dat spreekwoord ‘kan er uit Nazareth iets goeds komen’), dat onbekende meisje heet Maria, en die onbekende man heet Jozef.

Zo leidt Lukas het roepingsverhaal in. God, de Machtige die grote dingen gaat doen, doet die grote dingen in een klein plaatsje waar een jong meisje woont die pas nu een naam mag hebben. Maria.

En daar staan ze dan tegenover elkaar: een engel uit de hemel en een meisje uit het volk, Gabriël en Maria. En hoe gaat het meestal als een engel verschijnt aan een mens? Die mens schrikt en wordt bang. En het eerste wat engelen altijd zeggen als ze op aarde komen is: ‘Wees niet bevreesd.’ Maar hier gebeurt dat niet. Het eerste woord van de engel is een heel ander woord. Het is een groet. Maar geen gewone. ‘Wees gegroet, gij begenadigde, de Here is met u.

Dat is heel wat anders dan: ‘Goedemorgen Maria. Hoe gaat het met je?’ Nee, de groet is heel bijzonder omdat de vrouw tot wie de engel zich richt heel bijzonder is. En dat wil de engel direct zeggen: al bij voorbaat eert Gabriël Maria om wat hij haar straks mag gaan zeggen. Namens heel de engelenwereld spreekt Gabriël een gelukwens uit. Want de dingen waarin de engelen begeerden een blik te slaan, zijn bekend gemaakt aan de engelen in de hemel en Gabriël mag het op aarde gaan vertellen.

Wees gegroet. Eigenlijk zegt de engel: ‘Verheug u.’ Want Maria mag de vreugde kennen dat God haar heeft uitgekozen om grote dingen te doen, dat God haar roept om Hem op een heel bijzondere manier te dienen. En in haar lied zingt ze later dan ook: ‘Mijn geest mag blij de Heer mijn Zaligmaker noemen.’

Wees gegroet, gij begenadigde. Maria valt een heel bijzondere genade ten deel. Maar het is wel genade en daaruit blijkt dat ook Maria niet zonder zonde is. Ze komt niet van een andere planeet, ze zweeft niet in de wolken maar ze staat met beide voeten op de aarde en is met al haar vezels verbonden met het volk van God, een zondig volk. En ook Maria moet leven van genade. Zelf spreekt ze daarom ook van haar ‘lage staat’. Gij begenadigde. Ja, ook Maria leeft van vergeving. Maar in deze aanspraak klinkt tegelijk iets van verwondering door, want Maria krijgt een heel unieke plaats in Gods plan, een heel unieke plaats binnen het volk van de Here

Wees gegroet, gij begenadigde, de Here is met u. Zo maakt Gabriël zijn bijzondere groet af. De Here is met u. Zo was de Here ook geweest met andere heiligen die ons zijn voorgegaan: Abraham, Izaäk, Jakob, Mozes, Jozua, Gideon, David, Rachab, Ruth. De Here is met u. Dat betekent dat God zegenend tegenwoordig is in het leven van Maria. Want Maria moet een zware taak vervullen die ze alleen niet kan volbrengen. Dat gaat Gabriël zodadelijk vertellen. Maar hij zegt al bij voorbaat: de Here zal je op een bijzondere manier helpen. De Here zal je zegenen en behoeden.

En hoe reageert Maria? Maria ontroert bij dat woord. Misschien is het beter om te zeggen: ze raakt in verwarring. En het is niet allereerst de verschijning van de engel die haar van haar stuk brengt. Het is het woord dat ze hoort, de groet die de engel Gabriël tot haar richt. Want ze voelt heel goed aan dat dit geen gewone groet is. Wees gegroet, gij begenadigde, de Here is met u. Wat heeft die groet te betekenen, denkt Maria. En we leren haar kennen als een vrouw die over dingen nadenkt. Later wordt van haar gezegd, nadat de herders waren geweest om het kind Jezus te groeten: ‘Doch Maria bewaarde al deze woorden, die overwegende in haar hart.’ En na het gebeuren in de tempel, waar de twaalfjarige Jezus te midden van de leraren van het volk uitblinkt in wijsheid en inzicht, wordt van haar gezegd: ‘En zijn moeder bewaarde als deze woorden in haart hart.’ Ja, Maria heeft wat met woorden. Ze luistert er heel intens naar en ze overweegt ze. Zo is Maria een voorbeeld voor iedereen die wil leren wat mediteren is: het Woord van God en de daden van God in je hart overwegen, en je afvragen: wat betekent dit? wat betekent dit voor mij?

Zo vraagt Maria zich af wat deze groet uit de hemel betekent, en haar gedachten gaan in een richting waarin ze eigenlijk niet eens dúrft te denken: ‘Zou zij…, zou nu aan haar in vervulling gaan wat het volk reeds eeuwenlang verwacht, moeder van de Messias?’ Ze durft nauwelijks verder te denken, en ze staat daar met in haar hart en in haar ogen een mengeling van verwondering en vrees, van ootmoed en schuchterheid, van ontroering en overleg.

En dan zegt de engel, die rechtstreeks bij God uit de hemel vandaan komt: ‘Ja, Maria, wees niet bang, want God roept jou om moeder te worden van de Messias. Jezus moet Hij heten. Zoon van de Allerhoogste is zijn naam. En zijn koningschap zal geen einde nemen.’

Zo wordt Maria geroepen om moeder van de Messias te zijn. En dat is niet niks. Heel haar leven wordt op de kop gezet. De mensen, ze zullen denken en ze zullen praten, want Maria is nog niet getrouwd. En Jozef, wat zal Jozef zeggen? Ja, Maria, ze zal haar eigen leven moeten opgeven, alles zal anders gaan dan ze had gedacht. Ze wordt geroepen om moeder van de Messias te zijn.

En stel je dat maar eens voor. Dat God iets van je vraagt waardoor heel je leven op de kop wordt gezet. Dat God je roept tot een taak die aan je leven een totaal andere wending geeft dan je had gedacht. Hoe zou u daarop reageren? Met een: ‘Ja, hoor eens, dat gaat wel heel ver.’ Of met een: ‘Mij niet gezien, laat een ander dat maar doen.’ Of zou u zeggen: ‘Heer, ik ben uw dienaar, en mijn leven ligt in uw hand. Wijs mij de weg die ik gaan moet.’ Zo reageert in elk geval Maria. Dat zien we in het tweede punt.

* * *

Maria mag de moeder van de Messias zijn: 2. Maria’s overgave.

Ja, Maria heeft nog wel een vraag. Haar aanvankelijke verwarring maakt plaats voor een vragende houding. Hoe zal dat geschieden? Dat is toch onmogelijk?

Maria vraagt hoe dat wel kan
want Jozef is nog niet haar man.

En het antwoord van de engel is duidelijk:

Het Koningskind dat zij verwacht
het is een wonder van Gods kracht.

En als Maria dat heeft gehoord, maakt haar vragende houding plaats voor een dienende houding, voor een houding waaruit overgave spreekt. ‘Zie, uw dienstmaagd.

Maria heeft het woord van God dat door de dienst van de engel Gabriël tot haar gesproken gehoord en overwogen in haar hart. En ze geeft gehoor aan de roeping die op haar afkomt. Ze wil dienen. Ze wil een dienstmaagd zijn. ‘Amen’ zegt ze op het Woord van God.

Hoe anders was dat geweest, lang geleden, bij Sara. Het wordt verteld in Genesis 17. Abraham krijgt drie mannen op bezoek. Sara maakt een maaltijd klaar en de mannen eten. En onder het eten vragen ze aan Abraham: ‘Abraham, waar is uw vrouw Sara?’ Abraham antwoordt: ‘Daar, in de tent.’ En dan zegt één van de drie mannen, het is de Here: ‘Voorzeker zal Ik over een jaar tot u weerkeren, en dan zal uw vrouw Sara een zoon hebben.’ Sara luistert op een afstandje, achter het doek van de tent, naar de woorden die gesproken worden. En ze hoort dat ze door het woord van de Here wordt geroepen om moeder te worden. En wat doet Sara? Sara lacht. En het is niet van vreugde. Sara lacht in zichzelf, want ze vindt het een bespottelijke gedachte dat zij, een oude en hoogbejaarde vrouw, samen met Abraham, haar oude en al even hoogbejaarde man, een kind zal krijgen. ‘Want het ging Sara niet meer naar de wijze der vrouwen.’ De Here hoort de lach van Sara en zegt: ‘Zou voor de Here iets te wonderlijk zijn?’ ‘Ja’, zegt Sara in haar hart, ‘dit is voor de Here te wonderlijk.’

Dat was Sara. Toen zij werd geroepen om moeder te zijn lachtte ze. Hoe anders is dat bij Maria. Ook bij haar zou je kunnen verwachten dat ze reageerde zoals Sara deed. Met een lach waarin de spot en het ongeloof doorklinken. Maar Maria lacht niet. Maria overweegt de woorden in haar hart en zegt: ‘Zie, uw dienstmaagd.’ Dat is overgave. Maria geeft zich aan God. Ze wil een dienares zijn zoals de Here Jezus ook kwam om te dienen. Ze lijkt op haar Zoon die nog geboren moet worden. Zo Zoon, zo moeder. Maria gaat leven in de navolging van Christus die Zichzelf overgegeven heeft om ons te redden. Ook Maria geeft zichzelf over om met heel haar hart en heel haar ziel en heel haar lichaam de Here te dienen.

En in deze overgave van Maria zien we ook werkelijk dat de Here met haar is. Want alleen in de kracht van de Geest kun je dat: je overgeven aan de wil van de Here, ontvankelijk zijn voor wat Hij met je leven wil doen. En zo is Maria ook een voorbeeld voor ons, een voorbeeld van overgave, een voorbeeld van ontvankelijkheid voor het heil van de Here, een voorbeeld van jezelf wegcijferen zodat de Here door jou zijn werk kan doen. En we weten allemaal wel hoe moeilijk dat is. Dienen is ons niet aangeboren. We heersen liever. We gaan liever gewoon onze eigen gang. We houden het liefst zelf de touwtjes van ons leven een beetje in handen. Dat is het tegenovergestelde van dienen, het tegenovergestelde van overgave. Wie zich overgeeft aan God, laat zich leiden door de vraag: ‘Here, wat wilt U met mijn leven doen?’

‘Zie, uw dienstmaagd.’ Ja, Maria vindt rust in God en gaat ons daarin voor. Maria stelt zich in dienst van Gods heilsplan. Maria zegt, als eens Samuël in de tabernakel, toen hij geroepen werd om het woord te spreken, Maria zegt: ‘Spreek, Here, uw dienstmaagd hoort.’ Maria wil vol overgave God dienen door de moeder van de Messias te worden.

* * *

Maria mag de moeder van de Messias zijn: 3. Maria’s geloof.

Want Maria eindigt haar antwoord op haar roeping met de woorden: ‘Mij geschiede naar uw woord.’ En uit dat antwoord blijkt Maria’s geloof. Want er wordt van haar ontzettend veel gevraagd. Je zou bijna zeggen: nooit is van Gods kinderen zoveel geloof gevraagd als hier van Maria. Zij moet geloven dat uit haar door de Geest de Messias zal worden geboren, het vrouwenzaad dat al zo lang geleden was beloofd. Zij moet geloven dat dat kan, want bij God is niets te wonderlijk. Zij moet geloven dat wat in haar leven gebeuren gaat de voortzetting is van het werk dat God in het Oude Testament begonnen is. Zij moet geloven dat ze de kracht zal krijgen om de vervulling van Gods beloften naar lichaam en ziel te kunnen dragen. Dat moet Maria allemaal geloven. Maria moet geloven wat onbegrijpelijk is.

En Maria gelooft. Haar geloof is uit het horen naar het woord van God dat zo-even door de engel Gabriël gesproken is. Hij zei: ‘Geen woord dat van God komt zal krachteloos wezen.’ En dat woord wordt al direct vervuld aan Maria: ze krijgt de kracht om in geloof gehoorzaam te zijn, om in geloof haar leven te geven in de dienst van de Here.

Maria gelooft. En haar geloof komt van de Heilige Geest. Hij overschaduwt haar. En dat moeten we niet alleen verbinden met de ontvangenis van het kind, het heilige dat in haar verwekt wordt. Het woord overschaduwen. gaat over iets blijvends. Het lijkt op de wolk die in de woestijn op de tabernakel was, blijvend verbonden met de ark. Zo blijft de Heilige Geest verbonden met Maria. Hij maakt van haar lichaam en van haar ziel in de meest letterlijke zin de tempel van de Heilige Geest. Ja, het geloof van Maria, deze jonge vrouw aan het begin van het Nieuwe Testament, het geloof van Maria komt van de Heilige Geest die het in haar hart werkt door de verkondiging van het heilig evangelie.

Hoe anders was het bij die andere jonge vrouw aan het begin van het Oude Testament, Eva. Bij haar zien we het ongeloof, bij haar zien we de zelfzucht, bij haar zien we een onheilige geest die wakker wordt geroepen door de satan. Eva, ze is de vrouw van het ongeloof. Maria de vrouw van het geloof. Eva, de vrouw die haar eigen wil doorzette en koos voor de zonde en de dood. Maria, die koos voor het heil en het leven door te zeggen: ‘Mij geschiede naar úw word.

Let erop hóe Maria het zegt. Ze zegt niet: ‘Ik zal het doen, want dat wil ik.’ Nee ze zegt: ‘Mij geschiede naar uw woord, uw wil geschiede.’ Ze legt het allemaal in de handen van de Here, omdat ze het daar veilig weet.

Uw wil geschiede. In die bereidheid van Maria lijkt ze opnieuw op haar Zoon. Zo Zoon, zo moeder. Ze wil gehoorzamen aan de Here, zoals de Zoon zijn Vader wilde gehoorzamen. Want Hij heeft later gezegd: ‘Mijn spijze is de wil te doen van degene die Mij gezonden heeft en om zijn werk te volbrengen.’

* * *

Ja, Maria die de moeder van de Messias mag zijn, Maria gelooft. Dat blijkt uit haar woorden. En geloven dat is: vragen wat God met je leven wil. Geloven dat is: jezelf overgeven aan de Here en alles van Hem verwachten. Geloven dat is: luisteren naar de roeping die op je afkomt door het woord van God.

Zo is Maria een voorbeeld voor ons. Zij werd wel op een heel bijzondere manier geroepen tot een heel bijzondere taak. Zij was een gezegende onder de vrouwen en alle geslachten prijzen haar zalig om de grote dingen die God in haar leven heeft gedaan. Maar tegelijk staat zij model voor alle christenen in alle tijden: Maria was ontvankelijk voor het Woord van God en voor het heil van God en voor de Zoon van God.

Zo worden ook wij geroepen om ontvankelijk te zijn voor Christus en om ons hart voor Hem open te zetten. Dat oefenen we in de tijd van Advent, en op deze zondag met het voorbeeld van Maria voor ogen. In haar leven was ruimte voor Christus. Ze heeft de deur niet dichtgegooid voor de neus van de engel. Maar vol overgave en geloof heeft ze ‘amen’ gezegd op de roepstem van God.

Zo vraagt de Here ook van ons dat we vol verlangen uitzien naar de komst van Jezus, dat we de deuren van ons hart wagenwijd openzetten voor de boodschap van het heil, dat we midden in de dood hier op aarde in ootmoed alles verwachten van het Leven uit de hemel, dat we ‘amen’ zeggen op de stem van God die ons roept tot zijn heil.

Amen.

 

Liturgie voor een morgendienst

Psalm 115:1,5
Psalm 115:7,8
Gezang 8:1
Lukas 1:26-45
Gezang 7:1,2,3
Lukas 1:38 (Preek)
Gezang 10:1,2,3
Gezang 8:3,4