En toen zij het gezien hadden, maakten zij bekend hetgeen tot hen gesproken was over dit kind. En allen, die ervan hoorden, verbaasden zich over hetgeen door de herders tot hen gezegd werd.
Gemeente van de Here Jezus,
Soms kan het je gebeuren dat je ogen uit je hoofd rollen van verbazing. ‘Hoe is het in de wereld mogelijk?’ denk je dan. Of misschien roep je het zelfs wel. Stomverbaasd sta je te kijken. Je ogen knipperen. ‘Ongelooflijk.’
Als je zo verbaasd bent, dan heeft dat vaak te maken met iets wat je totaal niet had verwacht. Je hebt een examen gedaan, en het ging helemáál niet en je dacht: ‘dat was dus drie keer niks.’ En dan krijg je de uitslag, en wie schetst je verbazing als je hoort dat je het examen tóch hebt gehaald: ‘Hoe is het mogelijk?’ Ander voorbeeld: Je krijgt een prachtig kado, zo groot, zo duur en zo mooi, dat had je nooit verwacht. Verbaasd sla je je handen in elkaar: ‘Is dat voor mij? Dat had toch niet gehoeven!’
Ja, soms gebeurt het je dat je ogen uit je hoofd rollen van verbazing. Wanneer hebt u dat voor het laatst gehad? Dat u echt verbaasd was, stomverwonderd? En waarover ging die verbazing dan?
In Lukas 2 vers 18 komen we mensen tegen die ook verbaasd zijn. En weet u waarover zij verbaasd zijn? Over de boodschap die de herders brengen. Over het evangelie dus. Verbaasd over het evangelie.
Die verbazing viel mij op toen ik Lukas 2 vers 8-20 weer las. ‘En er waren herders in diezelfde landstreek die zich ophielden in het veld en des nachts de wacht hielden over hun kudde.’ Een overbekend tekstgedeelte. En het zou me niet verbazen als verschillenden onder u die tekst wel eens op een Kinderkerstfeest uit het hoofd hebben moeten opzeggen. ‘En opeens stond een engel des Heren bij hen en de heerlijkheid des Heren omstraalde hen en zij vreesden met grote vreze.’ Ja, en overbekende teksten, die je gedachteloos kunt opdreunen, lokken maar nauwelijks meer verbazing uit.
Wat erger is: een overbekend evangelie leidt soms nooit meer tot verwondering. Want wanneer hebt u dát nou voor het laatst gehad: dat u echt verbaasd was over het evangelie. Verbaasd: over die ongelooflijk grote liefde van God. Verbaasd: over het wonder van vergeving. Verbaasd: over het feit dat God jou, zo’n grote zondaar, toch wil aannemen als zijn kind. Verbaasd: over de geboorte van een kind, en dat kind blijkt joúw Redder en Verlosser te zijn.
Ja, die verbazing die kwijnt weg als het evangelie van vergeving en vernieuwing vanzelfsprekend wordt. Dan bewandel je de geijkte paadjes, dan zeg je de geijkte woorden, en het klinkt allemaal heel goed, maar je wordt er eigenlijk niet meer warm van. En je denkt nooit, vol verbazing: ‘Hoe is het in de wereld mogelijk dat onze God zo’n God is, een God die zijn eigen Zoon geeft om ons te redden?’
Nou, over die verbazing gaat het vanmorgen in de preek. We gaan om zo te zeggen ons oefenen om weer verbaasd te zijn, om ons echt te verwonderen over het evangelie van Gods Zoon.
Nu is het wel goed om eerst nog even op te merken dat we in Lukas 2 vers 15-20 ook andere reacties tegenkomen: naast de verbazing van de mensen die horen wat de herders bekend maken (in vers 17), ook de overweging van Maria (in vers 19) en de lofprijzing van de herders (in vers 20). Verbazing is dus maar één van de reacties. Ook de overweging van Maria is iets wat we ons eigen mogen maken: zij luistert, zij drinkt de woorden in die ze hoort, ze vergelijkt ze met wat de engel Gabriël tegen haar heeft gezegd, en zo wordt ze stil voor God. ‘Maria bewaarde al deze woorden, die overwegende in haar hart.’ Maria mediteerde over het wonder van Kerst. En de herders, want daar loopt het allemaal op uit, de herders zingen lof en prijs, ze heffen een lied aan, een nieuw gezang om God te eren. Die uitbundige lofprijzing van de herders en die stille overweging van Maria, ze mogen er ook zijn als het Kerst is. Maar nu staan we stil bij de verbazing, de verwondering van de mensen die van herders het evangelie horen.
We doen dat vanuit het volgende thema:
de verkondiging van de herders
leidt tot verwondering bij de hoorders.
* * *
De herders
‘En er waren herders in diezelfde landstreek.’ Laten we eerst wat nader met hen gaan kennismaken: de herders. Ze bevinden zich, vertelt Lukas, in dezelfde landstreek waar ook Maria en Jozef en het kind zich bevinden. En dat is Judea. Dat betekent dus dat ze niet per sé op een steenworp afstand van de herberg bij hun kudden waren, in de achtertuin van Bethlehem. Zo wordt dat meestal wel voorgesteld. Nee, ze waren ook in de provincie Judea. En het is zelfs waarschijnlijk dat ze best wel een aardig eind uit de buurt van Bethlehem waren.
Want je had twee soorten herders. Je had herders die een beetje in de buurt van hun woonplaats bleven en elke avond thuis kwamen om te eten en te slapen. En je had herders die wekenlang met hun kudden rondtrokken door de velden. Denk ook maar aan de geschiedenis uit het Oude Testament met Jozef die zijn broers moet opzoeken. Het duurt wel een tijdje voor hij ze gevonden heeft, daar in Dothan.
De herders uit het kerstevangelie zijn zeer waarschijnlijk van die rondtrekkende herders. Ze houden zich op in het veld. Zitten rond een kampvuur en houden om de beurt een oogje in het zeil.
Wat waren dat eigenlijk voor mensen, die herders? Nu is het antwoord op die vraag een beetje lastig, omdat je dan eigenlijk twee heel verschillende dingen moet zeggen.
Aan de ene kant staan herders onder de de Joden niet hoog aangeschreven. Of om het iets scherper te zeggen: ze hebben een slechte naam. Het is tuig: rovers en bedriegers. Kerels die je ’s avonds op straat maar beter niet kunt tegen komen. En er wordt in de bijbel regelmatig gesproken over hoeren en tollenaars als de zondaars bij uitstek. Nou, met die hoeren en tollenaars kun je de herders wel in één adem noemen: tollenaars, hoeren en herders. Het waren de mensen uit de marge van de samenleving. Herders, ze mochten niet eens als getuige optreden voor de rechtbank. Zo onbetrouwbaar vond men hen. Het was het uitschot van de maatschappij, ruwe mannen met spierballen. En ze hadden meer interesse voor geld, vrouwen en drank dan voor God en voor engelen. Ja, zulke mensen waren de herders, tenminste, dat zegt de overlevering. En om het maar even heel plastisch te zeggen: die herders daar in het veld, ze zouden zich ziek hebben gelachen als ze wisten dat er later een liedje aan hen was gewijd met de volgende liefelijke tekst: ‘De herdertjes lagen bij nachte, ze lagen bij nacht in het veld. Ze hielden getrouwe de wachte, ze hadden hun schaapjes geteld.’ Nee, herders dat waren geen stille, mediterende natuurliefhebbers die in Efratha’s velden zaten te wachten op de komst van de Messias. Hun interesses lagen heel ergens anders.
Dat is de ene kant van het verhaal over herders. Maar er is ook een andere kant die daar maar moeilijk mee te verbinden is. Want we zien de hele bijbel door dat er een grote waardering is voor het beroep van herder. De aartsvaders, het waren herders. David, hij was ook een herder, en lieddichter tegelijk. En je hebt nog Amos, schapenfokker uit Tekoa. Mannen van naam uit het Oude Testament, het waren herders. En daarnaast zie je in heel de bijbel voortdurend dat de beeldspraak van de herder en de schapen heel geliefd is. Sterker nog: God Zelf wordt Herder genoemd in Psalm 23 bijvoorbeeld. En mensen die in nood leven, zonder uitzicht, ze worden genoemd: ‘schapen die geen herder hebben.’ En de Here Jezus zelf zegt: ‘Ik ben de Goede Herder.’
Nu kan er natuurlijk verschil zijn tussen enerzijds het beroep en anderzijds de man of de vrouw die het beroep uitoefent. Het beroep van arts bijvoorbeeld is toch ook een zeer gerespecteerd beroep. Maar dat wil niet zeggen dat alle artsen prima mensen zijn. Zo is het ook met herders. Hun beroep dwingt veel respect af: ze moeten zich helemaal geven om er voor de schapen te zijn. Met gevaar voor eigen leven zorgen ze voor de kudde. Niets is hun teveel als het gaat om hun dieren. Dat is het beroep van de herder, en daarom kan het herderschap ook een beeld zijn voor de omgang van God met zijn volk. Maar dat wil niet zeggen dat alle herders, die rondtrekken in de velden, mensen zijn die deugen. Zo ook de herders die des nachts de wacht houden over hun kudde. Het is het uitschot van de maatschappij, mensen uit de marge van de samenleving, de verworpenen en verachten.
En weet u wat dan zo verbazingwekkend is? dat God uitgerekend hen uitkiest om als eersten het evangelie van het kind te mogen horen. Deze onaanzienlijke mannen, geminacht door het volk, God kiest hen uit om de boodschap te horen. Want Jezus is niet gekomen voor gezonde mensen maar voor zieken. Want, zegt jezus later Zelf: ‘Zij die gezond zijn hebben geen geneesheer nodig, maar zij die ziek zijn. Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.’ En je zou haast zeggen: God is dan bij deze herders op het goede adres. En zo gaat ook een ander woord van Jezus in vervulling: ‘Vele eersten zullen de laatsten zijn, en vele laatsten de eersten.’ Ja, deze hoorders, ze behoren in de ogen van mensen zonder meer tot de laatsten. En toch, tot verbazing der beschouwers: God maakt van deze laatsten de eersten. De herders in het veld mogen als eersten horen dat de Goede Herder geboren is, de Heiland, namelijk Christus, de Here.
* * *
De verkondiging
Vele laatsten zullen de eersten zijn. Dat woord gaat in vervulling aan de herders in de velden van Judea. Zij zullen de eersten van het volk zijn die het kind in de kribbe mogen zien. Zij zullen de eersten zijn die wat ze hebben gehoord en gezien ook gaan bekend maken. Zij zullen de eerste verkondigers van het kerstevangelie zijn. Het is de omgekeerde wereld en je ogen rollen uit je hoofd van verbazing: ‘Hoe is dat in de wereld mogelijk?’ Maar het gebeurt.
Want, wat gebeurt er? De herders die in het donker waken en misschien vechten tegen de slaap, ze zien opeens een engel van de Here, ze beven van schrik, die grote kerels, ze worden gerustgesteld, de engel vertelt over het wonder wat gebeurd is in die nacht, en plotseling was er bij de engel een grote hemelse legermacht. Er klinkt een lied in de nacht, een lied van lof en prijs.
Ja, de heerlijkheid van de Here omstraalt de herders. Zo kun je wel samenvatten wat daar gebeurt, in de nacht. Er is heel veel licht, heel veel lof, er klinkt een lied. En als je dat allemaal op je in laat werken en als je je dat allemaal voorstelt, dan valt je mond open van verbazing. Het is ongelooflijk wat God hier doet met de herders. Ze mogen in de meest letterlijke zin van het Woord in het licht staan. Zondaars in het licht. Mensen zoals u en ik, want we zijn geen haar beter dan die herders, mensen zoals u en ik, ze staan daar midden in de nacht in het licht van God. Want het Licht der wereld is verschenen, heilbrengend voor alle mensen. En de heerlijkheid die de herders omstraalt is het licht waarin alle mensen mogen baden.
En wat doen de herders, als het voorbij is? Want het gaat weer voorbij. Wat doen ze dan? Ze gaan naar Bethlehem, en daar zullen ze niet nog dezelfde nacht zijn aangekomen, maar misschien de volgende dag of nog later. Ze gaan naar Bethlehem want het Woord van God heeft hun hart geraakt. Ze willen weten of het waar is. En daarom gaan ze zoeken. En ze vinden. Het kind in de kribbe.
En het klinkt allemaal zo logisch, zo voorspelbaar, zo overbekend. Maar weet u, het is werkelijk een verbazingwekkend wonder, dat deze mannen gaan, dat ze zoeken, dat ze vinden en dat ze dan nog geloven ook. Want het is ongelooflijk dat de herders de grote woorden uit de hemel durven te combineren met het kleine kind in de kribbe. Het is ongelooflijk dat ze niet zeggen: ‘Sorry, is dit alles?’ Of: ‘Pardon, zijn we hier misschien op het verkeerde adres?’ Nee, dat zeggen ze niet. Ze geloven, want de Geest heeft hun hart geraakt. En als de Geest dat heeft gedaan, gaat Hij nog meer doen. Hij zet de herders in beweging. Want als ze het kind hebben gezien en tot de conclusie zijn gekomen dat het werkelijk waar is wat ze hebben ervaren in de nacht van licht en heerlijkheid, als ze het kind hebben gezien, gaan ze bekend maken wat ze hebben gehoord. Ze zingen dus niet een lied over wat ze op aarde hebben gezien: ‘Er is een kindeke geboren op aard.’ Nee, ze verkondigen wat ze vanuit de hemel hebben gehoord: ‘Christus is geboren, de Heiland, eeuwenlang verwacht, en nu is Hij gekomen om het volk te redden van hun zonden.’ Dat is de verkondiging van de herders, de verkondiging van het evangelie van vergeving en eeuwig leven.
Want ze houden het niet voor zichzelf, die herders, om het thuis nog eens te vertellen bij het haardvuur. Nee, als er hier iets duidelijk wordt, is het dat de Geest de herders in beweging zet. Het worden missionaire herders en ze vormen de voorhoede van de missionaire gemeente. En dat is een gemeente die het heil niet voor zichzelf houdt, binnen de veilige muren van de kerk. Nee een missionaire gemeente is een gemente die in het voetspoor van de missionaire herders aan iedereen wil vertellen die het maar horen wil: ‘De Heiland is geboren. Er is redding en heil voor u.Kom toch tot gelof. Want er schijnt licht in de duisternis. En ook u mag staan in dat licht, omstraalt door de heerlijkheid van de Here!’
Dat is de verkondiging van de herders, deze mannen, die van laatsten eersten geworden zijn, deze mannen met een missionair hart dat klopt van vreugde over het evangelie van hun Heiland.
* * *
De hoorders
De verkondiging van de herders leidt tot verwondering bij de hoorders Dat is het thema van deze preek. Maar wie zijn nu eigenlijk die hoorders? Welke mensen horen de boodschap van de herders? Wie zijn die ‘allen’ waar Lukas het over heeft? Sommige uitleggers zeggen dat het Maria en Jozef waren en misschien nog wat familieleden daaromheen. Een klein kringetje dus. Een klein kringetje van verwonderde hoorders rond verkondigende herders.
Duidelijk is in ieder geval dat zij inderdaad ook bij die ‘allen’ hoorden. En over Maria wordt nog gezegd dat zij die verbazing heeft omgezet in overweging. Ze legde de woorden om en om in haar hart. En ja, ze bleef zich verbazen, de verwondering ging maar niet over. En die verwondering komt een aantal dagen later ook weer naar boven als ze in de tempel Simeon ontmoet en als ze het lied hoort dat hij zingt. Lukas zegt dan, in hoofdstuk 2 vers 33: ‘En zijn vader en moeder stonden verwonderd over hetgeen van het Kind werd gezegd.’ Opnieuw verwonderd. Simeon had eigenlijk niets nieuws te melden. Zijn lied was prachtig, maar de inhoud was al bekend uit de lofzang van maria en uit die van Zacharias. En toch verwonderen Maria en Jozef zich opnieuw. Want over het evangelie van Gods Zoon blíjf je je verbazen.
Maria en Jozef horen dus in elk geval bij die ‘allen’ van Lukas. Zij waren de eerste hoorders van de herders. Maar er zullen er veel meer geweest zijn, veel meer mensen. Want de herders moesten weer terug naar de velden en onderweg hebben ze iedereen die het wilde horen verteld wat er tot hen was gesproken over het kind. En waarom deden ze dat? Omdat ze ook déze woorden van de engel goed in hun oren hadden geknoopt: ‘Ik verkondig u grote blijdschap, die heel het volk zal ten deel vallen.’ Het evangelie was bestemd voor heel het volk. Niet alleen voor de herders, niet alleen voor Maria en Jozef en de mensen dicht om hen heen, nee, voor heel het volk. En door de Geest bewogen hebben de herders hoorders gezocht. En iedereen die ze tegenkwamen was zo’n hoorder: ‘Heb je het al gehoord?’ roept een van de herders naar een schoenmaker, ‘Christus, de Heiland is geboren!’ ‘Heb je het al gehoord?’ roept een andere herder naar een greopje vrouwen dat staat te praten, en zijn missionaire hart klopt sneller: ‘Christus is op aarde gekomen. Halleluja!’ En weer een andere herder ziet naast de weg en speeltuintje met wat klimrekken en kinderen die opgaan in hun spel, en hij roept ze toe: ‘Kinderen, er is een kindje geboren in Bethelehem, en dat is onze Heiland, en als je niet weet wat dat betekent, moet je maar snel naar huis gaan om het aan je moeder te vragen!’
* * *
De verwondering
En al die hoorders, jong en oud, ze zijn verbaasd. Ze verwonderen zich. Want hoe is het in de wereld mogelijk? Is de Messias dan toch eindelijk gekomen? Ja, Judea staat bol van de verbazing. ‘Komt, verwondert u hier mensen.’ Dat zingen ze elkaar toe. Verwondering alom.
En toch moet je in de kantlijn van die verwondering ook een klein vraagteken plaatsen. Want verwondering is niet hetzelfde als geloof. Lukas schrijft niet: ‘Allen die ervan hoorden, kwamen tot geloof.’ Nee, er is verwondering. En die verwondering komen we vaker tegen in de evangeliën. Mensen staan met open mond te kijken als Jezus boze geesten uitdrijft of andere wonderen doet. De ogen rollen uit het hoofd van verbazing. En toch draaiden velen zich vervolgens onveranderd om, om weer verder te gaan waar ze gebleven waren. Zij verwonderden zich, maar bekeerden zich niet. Ze waren verbaasd over wat Jezus deed, maar ze leerden Hem niet kennen als Gods Zoon.
Zo is de verwondering een tweesprong: of je gaat vanuit die verbazing de weg van het geloof of je gaat de weg van het ongeloof. Want de volstrekt onvanzelfsprekende blijde boodschap van de herders moet bij de hoorders wel leiden tot verwondering. Ttaal onverwacht klinkt het kerstevangelie in hun oren. Ja, en dan verbaas je je. Maar wat is het vervolg op die verbazing bij allen die het hoorden? Die vraag blijft bij Lukas onbeantwoord.
En hoe zit het dan bij ons? Ik denk dat wij het gevaar lopen dat we het evangelie van Kerst volstrekt vanzelfsprekend vinden. Niet onverwacht. We weten het zo langzamerhand wel. Iets scherper gezegd: misschien lopen we het gevaar dat we het wel geloven. Een vanzelfsprekend evangelie. Niets onverwachts meer aan. Overbekend. Je gelooft het wel. En onveranderd ga je na 25 december verder.
En dat kan niet. Dat mag niet. Laten we met elkaar ons weer verwonderen over het Kerstgebeuren. Want echt, het is zó onvanzelfsprekend dat God zijn Zoon geeft. Het is zo onvanzelfsprekend dat er dankzij Jezus vergeving is. Echt dat is een wonder, waarover we ons moeten blijven verbazen.
Van de hoorders van de herders weten we niet of hun verwondering zich door de Geest verdiept heeft tot geloof.
Maar wíj kunnen wij bij onszelf wel nagaan of ons geloof zich verdiept tot verwondering. Want de komst van Jezus is een wereldschokkend gebeuren. Sindsdien is alles anders. Door geloof mogen ook wij van laatsten eersten worden. En ook onze levens vol van schuld en zonde mogen anders worden.
Vol van verbazing over een Vader die omziet naar zondige mensen.
Vol van verwondering over de Zoon die Zichzelf helemaal geeft voor ons.
Vol van de Geest die ons weer leert om verwonderd te zijn.
Amen.
Liturgie
Psalm 98:1,2
Psalm 98:4
Lukas 2:8-20
Psalm 89:3,7,8 / Lied 135
Lukas 2:17-18
Gezang 7:3,4,5,6 / Lied 139:1
Dankzegging en voorbeden
Psalm 80:1,2,11