Broeders en zusters in de Here,
Is Christus de Koning van uw leven? Die vraag stellen
we op Goede Vrijdag anders dan op Paasmorgen. Op Goede Vrijdag staan we aan de
voet van het kruis. En we zien een lijdende Koning die sterft voor u en voor
mij. Er is niets moois aan. Want het kruis is een lelijke houten paal. Een
aanstoot en een dwaasheid. ‘Is dát, is dát mijn Koning?’
Op deze Paasmorgen stellen we de vraag opnieuw: ‘Is Christus
de Koning van uw leven?’ Maar nu klinkt de vraag anders. Er klinkt meer muziek
in: je hoort de bazuinen mee schallen om zo te zeggen. En de vraag ziet er ook
wat anders uit: er schijnt meer licht. Want op de Paasmorgen mogen we Christus
leren kennen als Koning in heerlijkheid. Het lijden en het donker van de
vrijdag zijn voorbij, en nu is er de heerlijkheid en het licht. Christus is
waarlijk opgestaan!
En toch is die boodschap nog helemaal niet zo
gemakkelijk te bevatten. De boodschap dat Christus leeft: Hij is de Levende en
Hij is onder ons, en door het geloof woont Hij zelfs in ons. We mogen in
gemeenschap met de opgestane Christus leven. Dat is echt waar.
En toch kunnen je ogen daar wel eens voor gesloten
zijn. Dan merk je het niet op. Dan denk je er niet aan. Dan heb je Christus
misschien wel opgesloten in het verleden: toen en daar is Hij gekruisigd en
opgestaan. Misschien sluiten we om zo te zeggen Christus ook wel eens op in de
hemel: daar zit Hij aan Gods rechterhand in heerlijkheid. En dat is natuurlijk
allebei waar, en het is geweldig.
Maar er is meer: Christus is hier, onder ons, in ons.
Hij is de Levende. En dankzij de Geest van Christus mogen we in gemeenschap met
Hem leven. Mogen we hier en nu Hem kennen en ervaren als onze Verlosser en als
de Heer die ons leven radicaal verandert. Ook dat is Christus’ heerlijkheid.
Het is de eer van Gods Zoon dat Hij leeft in Gods kinderen.
* * *
En toch, het verhaal van de Emmaüsgangers maakt
duidelijk dat dat allemaal niet zo vanzelfsprekend is. Dat je Christus kent als
de Levende, opgestaan uit de doden omdat het van lijden tot heerlijkheid moest
gaan. Het verhaal van de Emmaüsgangers wil ons dat leren. En weet u wat ik zo
mooi vind aan dat verhaal? Dat het allemaal gebeurt in zo’n ongelooflijk gewone
setting, zo herkenbaar. Het gaat over twee mannen. Ze wandelen samen op naar de
plaats van bestemming. Ze praten met elkaar, ze discussiëren, ze verschillen
van mening. En even later komen ze thuis, en daar vindt een maaltijd plaats.
Het is allemaal zo het gewone leven zoals wij dat ook kennen. We praten met
elkaar, we wandelen, we eten, we zijn onderweg, we hebben onze
meningsverschillen. Nou, midden in die gewone werkelijkheid openbaart Christus
zich als de Levende, de Verheerlijkte Zoon van God.
Het verhaal wordt, zo zou je kunnen zeggen, in geuren
en kleuren verteld. Het is een eenvoudig verhaal, maar wat opvalt is het oog
voor het detail. Neem bijvoorbeeld vers 17: ‘Zij bleven met somber gelaat
staan.’ Het lijkt bijna een overbodige opmerking. ‘Ze bleven staan’, dat zou al
voldoende geweest zijn. Maar nee, de evangelist Lucas geeft kleur aan het
verhaal. Hij noteert ook die details die historisch gezien misschien helemaal
niet zo belangrijk zijn, maar die het verhaal wel gezicht geven, herkenbaar
maken. ‘Zij bleven staan met somber gelaat.’ En neem deze zin: ‘Ook hebben
enige vrouwen ons doen ontstellen.’ Niet: ‘ze hebben iets verteld’. Nee: ‘ze
hebben ons doen ontstellen’. De discipelen zijn zich wezenloos geschrokken toen
ze de vrouwen hoorden praten over het lege graf.
Veel oog voor het detail dus bij de schrijver van het
evangelie. Sommigen beweren dan ook dat de tweede Emmaüsganger Lucas zelf was.
Want we kennen maar één naam: Kleopas. Aan de andere worden we niet
voorgesteld. Misschien was het Lucas zelf wel.
Hoe dan ook, middenin de concrete alledaagsheid van
een wandeling die uitloopt op een maaltijd thuis, openbaart Christus Zich als
de Levende. Maar dat gebeurt niet in één klap. Dat had natuurlijk best gekund.
De Here Jezus had ook bij de twee mannen kunnen komen lopen om direct met de
deur in huis te vallen: ‘Ik ben het, Christus, Ik ben opgestaan.’ Maar dat
gebeurt dus niet. Want Christus dringt zich niet op. Hij geeft mensen de tijd
om Hem te leren kennen.
Zo zit er in dat gebeuren op weg naar Emmaüs een
bepaalde beweging, een bepaalde dynamiek. Je kunt om zo te zeggen fases
onderscheiden. Want echt, voor de heerlijkheid van de levende Christus die
Koning is, daarvoor moeten je de ogen langzamerhand geopend worden. Daar hebben
mensen tijd voor nodig.
Zo gaan we luisteren naar de geschiedenis van de
Emmaüsgangers. We wandelen als het ware samen met hen op. Het thema van de
preek is: Christus leeft! Hij is Koning in heerlijkheid! En we staan stil bij
1. de ontkenning, 2. de ontmoeting, 3. de ontdekking. Dat zijn de drie fases
waarin het komt tot het moment waarop de ogen open gaan voor Christus die leeft
als Koning in heerlijkheid: ontkenning, ontmoeting, ontdekking.
* * *
Ontkenning
Weet u waar Emmaüs ligt? (…) Ik weet het ook niet, en
ik heb uit verschillende commentaren begrepen dat de geleerden het ook niet
echt weten. Het was blijkbaar een onbekend en onbelangrijk plaatsje. En het is
ook niet zo belangrijk om te weten waar het lag. Het lag in elk geval op zestig
stadiën van Jeruzalem, dat is een klein 12 kilometer en dat kun je in goed twee
uur lopen.
Maar het gaat dus niet om Emmaüs, om de plaats waar
die twee discipelen naar toe gaan. Het gaat veel eerder om de plaats die ze
letterlijk achter de rug hebben. Want die twee discipelen, ze gáán dus naar
Emmaüs, maar wat belangrijker en sprekender is: ze verláten Jeruzalem. Want
daar valt niets meer te doen. Christus is gestorven. En we kennen dat misschien
ook wel, als we aan een sterfbed gestaan hebben, op een gegeven moment zeg je
dan tegen elkaar: ‘Hier kunnen we niets meer doen. Het is voorbij.’ In dat
licht moeten we zien wat de Emmaüsgangers doen. Jeruzalem is achter de rug. De
stad waar Jezus koning had moeten worden is nu een stad zonder verwachting. Een
stad van teleurstelling.
En daarom gaan deze twee discipelen er weg. Samen
wandelen ze en praten ze. En ze discussiëren over wat er gebeurd is. Het woord
‘zotteklap’ echoot nog na. En als ze zo druk met elkaar aan het delibereren
zijn, is daarop eens een man – wij weten dat het Jezus is, maar zij niet – en
als Hij vraagt wat er aan de hand is, noemen ze Hem nota bene een vreemdeling.
‘Zijt Gij de enige vreemdeling in Jeruzalem dat Gij niet weet wat daar dezer
dagen geschied is?’ Jezus als vreemdeling. En het brengt extra scherp tot
uitdrukking dat de Emmaüsgangers vreemd zijn aan hun opgestane Heer. Er is de
ontkenning. En als ze dan vertellen wat er gebeurd is, moet u dan eens zien hoe
het in de verleden tijd wordt geformuleerd: ‘Jezus, de Nazarener, een man die
een profeet was.’ De twee discipelen hebben zich al verzoend met zijn sterven.
Als wij meemaken dat er iemand sterft, dan zeg je de eerste dagen nog wel eens
dingen in de tegenwoordige tijd over de overledene, en soms corrigeer je jezelf
dan: ‘ze is zo zorgzaam, oh nee, ze was zo zorgzaam’. De Emmaüsgangers zijn er
al aan gewend: ‘de man die een profeet was.’ Ze hadden gehoopt dat Hij het was
die Israël verlossing zou brengen. Maar Hij was het dus niet.
En nu is het al de derde dag, zeggen ze. Jezus is al
drie dagen dood. Dus op een wonder hoeven we ook al niet meer te hopen. Hoe is
het mogelijk dat ze daarover spreken, ‘de derde dag’, zonder te denken aan wat
Christus Zelf daarover heeft gezegd. ‘De derde dag’, dan moet er toch een
lampje gaan branden? Het gebeurt niet, want Jezus was een profeet.
En het verhaal dat de vrouwen vertelden, dat kun je
wel met een korreltje zout nemen. Want de mannen die vervolgens naar het graf
waren gegaan, ze hadden wel gezien dat het graf leeg was, maar ‘Hém hebben zij
niet gezien.’ Christus was er niet.
En zo blijven de Emmaüsgangers steken in de
ontkenning. Wat moet dat hard geweest zijn voor de Here Jezus. Om zo over
Zichzelf te horen praten. Om te merken dat het niet landt. Om te merken dat
zijn discipelen blijven steken in het lijden waar een einde aan gekomen is door
de dood, en dat ze niet het profetische perspectief kennen van de heerlijkheid.
Jezus is voor de Emmaüsgangers op dit moment nog een historische figuur,
belangrijk en boeiend, maar wel voorbij. Zijn missie is mislukt.
En er zijn vandaag de dag heel veel mensen die er zo
over denken. Op de vraag ‘Wie is Jezus?’ antwoorden zij: ‘Een boeiende leraar,
iemand met profetische gaven, iemand met een missie die helaas mislukt is aan
het kruis.’ Maar die Emmaüsgangers, dat zijn om zo te zeggen kérkmensen. En ook
zij sluiten Christus op in het verleden. Het kruis is de punt achter het
verhaal van Jezus. Dat Christus de Levende is, Koning in heerlijkheid, dat is
voor hen geen werkelijkheid.
Is het voor u werkelijkheid? Dat Christus opgestaan
is, en dat Hij óók leeft, in de hemel en op aarde? Christus is als de Levende
onder ons en Hij wil door het geloof in ons wonen. Hij klopt, ook nu, aan de
deur van ons hart.
* * *
Ontmoeting
Intussen lopen de Emmaüsgangers al een heel tijdje op met
de vreemdeling. ‘Hun ogen waren bevangen’, staat er bij: ze kónden niet zien
dat dit Jezus was. En ‘zij bleven met somber gelaat staan.’ Op hun gezichten
staan de teleurstelling en de verwarring te lezen.
En het eerste wat de Here Jezus dan zegt, bedoelt
alleen maar ruimte te maken om hun overwegingen eens samen te vatten. Een open
vraag: ‘Wat zijn dit voor gesprekken die gij al wandelende met elkander voert?’
En na het eerste begin komt er nog een vraag die hen aanmoedigt om zich verder
uit te spreken: ‘Wat dan?’ En dan volgt het verhaal van de ontkenning. En dat
in de context van de ontmoeting met de Levende. Maar ze zien het niet.
En als Jezus hen dan heeft aangehoord, ja dan zou je
zeggen: ‘Here Jezus, maak Uzelf nu dan toch bekend! Waarom laat U deze
discipelen nog langer in onzekerheid?’ Maar wat horen we? Harde woorden. Scherp
veroordelende woorden: ‘onverstandigen, tragen van hart.’ ‘Het ontbreekt jullie
aan inzicht. Waarom zijn jullie zo langzaam tot luisteren? Wat zijn dat voor al
te menselijke overwegingen? Hebben jullie de profeten dan niet gelezen? Het
staat er toch: Christus moest lijden om tot zijn heerlijkheid in te gaan! Snap
dat dan toch! Zet je hart ervoor open!’
Stel je voor dat dit gesprek geanalyseerd zou worden
in het kader van bijvoorbeeld een training in pastorale gespreksvoering. Het
begint goed: de Here Jezus stelt open vragen en geeft alle ruimte om gevoelens
te uiten en gedachten onder woorden te brengen. Maar dan zit er opeens een
enorme breuk in het gesprek. Een scherpe veroordeling. Een confronterende
aanklacht. ‘O, onverstandigen en tragen van hart.’ Stelt u zich voor dat een
ouderling of een predikant dat tegen u zou zeggen, in een pastoraal gesprek,
dat zou misschien niet goed aflopen… ‘O onverstandige en trage van hart...’
En toch, broeders en zusters, is dit wel een pastoraal
gesprek. Want Jezus is de Goede Herder. En hier is Hij de Herder die een harde
kluit naar zijn schapen werpt om hen te waarschuwen. Want als een kudde aan de
wandel is, dan willen er nog wel eens schapen een verkeerde kant opgaan, en dan
gooit de herder met behulp van zijn staf een kluit aarde: ‘pas op, je gaat de
verkeerde weg.’ En dat is alleen maar heilzaam.
En zo is het ook hier. In de scherpe woorden van
Christus ligt zijn grote liefde verscholen. Hij wil met één ruk de waarheid
openleggen. Hij is bezorgd en daarom doet hij een hartstochtelijk appèl op de
verblinde Emmaüsgangers, in heilige verontwaardiging. ‘Luister toch naar de
profeten. Zij hebben het al lang gezegd: het moest van lijden naar heerlijkheid
gaan. Jullie lopen elkaar hier al wandelend maar te bevestigen in jullie
moedeloosheid. Maar de profeten hebben het toch gezegd, en Ik heb het toch
gezegd: van lijden naar heerlijkheid!’
Ja, het gaat om de heerlijkheid van Christus op deze
Paasmorgen. Christus is Koning. Hij heeft zonde en dood overwonnen. En vanaf nu
regeert Hij als Koning. Zoals Paulus het ook schrijft in 1 Korinte 15, dat
hoofdstuk over de betekenis van Christus’ opstanding: ‘Christus is opgestaan,
want Hij moet als koning heersen, totdat Hij al zijn vijanden onder zijn voeten
gelegd heeft.’ Ja, de weg van Christus ging via het kruis, dat geen eindpunt
was, via het kruis naar het licht van de Paasmorgen en van de hemelse
heerlijkheid. Hij is Koning!
En de Emmaüsgangers ontmoeten deze Koning, die ook een
Herder is, en ook nog een Leraar. Want Christus opent de Schriften. Hij geeft
een korte cursus bijbellezen. En de allereerste leesregel is deze: zoek steeds
de Christus. Want Hij vormt het centrum van de Schriften. Je kunt het ook zo
zeggen, en dat is ook voor ons bijbellezen altijd weer belangrijk: in het
gewaad van de Schriften komt Christus naar ons toe (een uitspraak van Luther of
Calvijn, dat weet ik niet meer precies). En zo is Hij ook nu onder ons. Wil je
Christus ontmoeten? Luister naar zijn Woord. Lees in de Schriften die van Hem
getuigen, van de eerste tot de laatste bladzijde. Doe dat in de
tegenwoordigheid van de Levende. Want de verheerlijkte Christus woont onder ons
en door het geloof in ons. Lezend in de Schriften mogen we groeien in de
gemeenschap met Hem.
Maar weet u wat nu zo opvallend is? Een beetje plat
gezegd: het kwartje valt nog niet. De Emmaüsgangers luisteren naar Christus die
de Schriften voor hen opent, en ze vinden het ongelooflijk wat ze horen. Maar
nóg herkennen ze de Levende niet. Dat mag ook ons wel wat zeggen. Het kán
blijkbaar dat je met de Schriften bezig bent, dat je bijbellezen in het Oude
Testament en het Nieuwe Testamenten erg belangrijk vindt, en dat je toch
Christus niet ontdekt. Dan vindt er dus geen echte ontmoeting plaats. Dan blijf
je geïnteresseerd kijken naar het gewaad, zonder te ontdekken dat Christus
Zelf, de Levende, in dat gewaad naar je toekomt.. Dan moet het nog komen van
ontmoeting tot ontdekking. Daarover gaat het laatste deel van de preek.
* * *
Ontdekking
Want er gebeúrt wel wat met de Emmaüsgangers in die
ontmoeting. Het is weer zo’n sprekend detail uit het verhaal: ‘Ze drongen sterk
bij Hem aan.’ Geen beleefde vraag dus, maar een sterk aandringen: ‘Blijf bij
ons’. Ze zijn in beweging gezet, er is een dynamiek op gang gekomen in hun
harten. Ze zijn geraakt door de Schriftuitleg van deze grote Profeet. En ze
willen Hem nog niet kwijt. ‘Blijf bij ons!’
En dat doet de Here Jezus. Hij blijft. De
Emmaüsgangers, ze hebben zonder het te weten gewandeld met Christus, en ze
hebben aan de voeten van Christus gezeten en nu gaan ze ook eten met Christus.
Hun Gast wordt zelfs hun Gastheer. Want Hij neemt het brood, Hij spreekt de
zegen uit, Hij breekt het en Hij geeft het.
En dán gebeurt. Dan vindt de ontdekking plaats. Dan
vallen de schellen van de ogen. Je moet het eigenlijk nog anders zeggen: God
neemt nu de bedekking weg. Het is een openbaring. Want dat betekent letterlijk:
een bedekking wegnemen. Hun ogen waren bevangen, maar nu worden de
Emmaüsgangers ontdekt aan Christus. Ze herkennen Hem: de Levende Christus. Hij
is waarlijk opgestaan!
Het is een onbeschrijfelijk moment. Echt een
ontdekking: een openbaring! En het brood is het teken dat de ogen opent. Ze
zien het weer voor zich, het laatste Paasmaal, waarbij Christus het Avondmaal
instelt: ‘En Hij nam een brood, sprak de dankzegging uit, brak het en gaf het
hun, zeggende: Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt; doet dit tot mijn
gedachtenis.’ En misschien denken de Emmaüsgangers wel aan de vijf broden en
twee vissen. Ook toen hebben ze Christus leren kennen als de Broodbreker. En ze
herinneren zich zijn broodpreek: ‘Ik ben het ware Brood uit de hemel, het Brood
des Levens!’ Wat een ontdekking! Wat een openbaring is dit voor de Emmaüsgangers!
En als ze weer kijken van het brood in hun handen naar de Gastheer aan tafel,
dan is Hij er niet meer. Maar het brood is er nog. Het is het teken van de
levende Christus die Zichzelf voor ons gegeven heeft in de dood. En Hij leeft.
En dat brood mogen we eten: zo komt Christus ín ons. Dat is de werkelijkheid
van Pasen: Christus leeft in de hemelse heerlijkheid en in de harten van wie in
Hem geloven.
‘Was ons hart niet brandende in ons?’ Ja, het brandde
toen Christus de Schriften opende. Maar toen Hij het brood brak, groeide de
brand uit tot een vuur, het vuur van de Geest van Christus, die het hart opende
en in vlam zette voor de Levende. ‘Hij is waarlijk opgewekt!’ Ze gaan het
meteen aan de anderen vertellen. Want wie de gemeenschap met Christus heeft
ontdekt, wil dat delen in de gemeenschap der heiligen. Terug naar Jeruzalem
dus.
De weg via Emmaüs was een omweg. Maar het leert ons
wel dit: dat het ontvangen van Christus als de Levende niets vanzelfsprekends
is. Er is tijd voor nodig om de ontdekking van je leven te doen: Christus is de
Levende en ik mag leven in gemeenschap met deze Christus.
En als je daarover wel eens in verwarring bent, zoals
de Emmaüsgangers, als je er onzeker over bent, weet dit dan: Christus is me
altijd voor. Als ik het nog niet zie, is Hij er al. Wij worden door Christus
gezien en gekend en bemind, nog eerder dan dat wij Christus zien en kennen en
beminnen.
* * *
Gemeente van de levende Heer, Christus is Koning in
heerlijkheid, in hemel en op aarde. Hij is er. En we mogen Hem nooit opsluiten
tussen de twee kaften van onze bijbeltjes. En we mogen Hem nooit opsluiten in
het verleden alsof het kruis het eindpunt was. En we mogen Hem ook niet
opsluiten in de hemelse gewesten.
Christus leeft! Hij is hier en nu de Levende. En vanavond
om kwart over zeven is Hij dat ook; en morgenochtend om negen uur is Hij ook de
Levende.
Open daarvoor uw ogen,
laat er een vuur branden in uw harten,
en laat het zo zijn dat onze gezichten stralen vanwege de heerlijkheid van
Christus.
Hij zoekt u.
Hij klopt op de deur van uw hart.
Hij wil maaltijd met u houden.
Want Hij leeft!
Broeders en zusters, JEZUS LEEFT!
Laten we bidden...
Liturgie Paasdienst
Lied 215
Gezang 21:1,2
Tien Woorden
Gezang 21:3
Gebed
Lezen: Lucas 23:56b-24:12
Zingen: Gezang 20:1,2,6
Preek over Lucas 24:13-35
Gebed
Zingen: Psalm 16:3,4,5
Doopbediening aan Jan Roeland Sies
Psalm 139:6,7,11
Dankzegging en voorbeden
Collecte
Zingen: Lied 208:1,2,3,18,19