"En van het zesde uur af kwam er duisternis over het gehele land tot het negende uur. Omstreeks het negende uur riep Jezus met luider stem, zeggende: Eli, Eli, lama sabachtani? Dat is: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? En sommige van de omstanders, dit horende, zeiden: Hij roept Elia. En terstond liep een van hen toe en nam een spons, drenkte die met zure wijn, stak ze op een riet en gaf Hem te drinken. Maar de anderen zeiden: Stil, laat ons zien, of Elia komt om Hem te redden. Jezus riep wederom met luider stem en gaf de geest."
Gemeente van Christus,
'En vanaf het zesde uur kwam er duisternis over het hele land tot het negende uur.'
Het staat er zo nuchter. Een korte mededeling. Als van een journalist. Van 's middags twaalf tot 's middags drie was het donker in Judea. Maar stelt u zich dat nu toch eens voor. Het is vrijdag. Je hebt die morgen gedaan wat je moest doen. De pauze nadert, en dan opeens is het donker. Pikkedonker. Je ziet geen hand meer voor de ogen. 'Wat gebeurt er?', denk je dan. 'Hoe kan dat nu? Zomaar opeens, midden op een klaarlichte dag in het voorjaar zo donker?'
'En vanaf het zesde uur kwam er duisternis.' 'Wat gebeurt er?', vraag je dan. 'Hoe kan dat nu?' Matteüs geeft geen antwoord, geeft geen verklaring. We zullen zelf een antwoord moeten proberen te ontdekken. En dat moeten we doen door te letten op het kruis. Het heeft geen enkele zin om een natuurkundige verklaring te zoeken: een zonsverduistering of zo, of dikke wolken stof die het daglicht doven. We moeten letten op het kruis. Daar hangt Jezus. Hij heeft gedragen lasteringen spot en hoon, Hij was verraden door een discipel, veroordeeld door de voorgangers van het volk, gegeseld met een stuk touw, gegeseld met woorden, vooral met woorden. Zijn lichaam bloedt, zijn hart bloedt. Nu moet het toch wel genoeg zijn.
Nee, het is nog niet genoeg. Jezus is van mensen verlaten. Wie Hem liefhadden zijn weggelopen. Wie Hem haatten zijn gebleven. Om te spotten. Om te genieten van het leed van Jezus. Om zeker te weten dat ze nu echt van Hem af zijn. Zo worden de Schriften vervuld.
Want honden hebben mij omringd,
een bende boosdoeners heeft mij omsingeld,
die mijn handen en voeten doorboren.
Jezus is van mensen verlaten. En nu laat ook God merken dat Hij er niet is om te helpen nu zijn Zoon zo smadelijk aan het vervloekte hout hangt. Het wordt donker. Jezus is door mensen veroordeeld. Nu wordt Hij door God veroordeeld. Want duisternis, dat betekent oordeel. Zo komen we de duisternis heel vaak tegen in de Schriften. Bijvoorbeeld in Amos 8 vers 9:
Te dien dage zal het geschieden, luidt het woord van de Here Here, dat Ik op de middag de zon zal doen schuilgaan en bij klaarlichte dag het land in het donker zal zetten.
Dat is oordeelstaal, van een God die toornt. De duisternis is God die spreekt in toorn, in diepe boosheid vanwege zijn gekwetste liefde. En op de Goede Vrijdag, daalt die duisternis neer op het hoofd van Jezus Christus, Gods eniggeboren Zoon, onze Here. In de duisternis spreekt God zijn Zoon aan: 'voor U geen licht, mijn Zoon.' In de drie donkere uren draagt Jezus het eeuwige oordeel van God over onze zonden.
Hoe is het mogelijk? Hij die zelf gezegd heeft: 'Ik ben het Licht der wereld', hangt in een drie uur durende diepe duisternis. Dat doet God zijn Zoon aan om in onze levens het licht weer te laten doorbreken.
Het licht. Het is Gods allereerste scheppingsgave. 'En God sprak: er zij licht; en er was licht. En God zag dat het licht was.' Het is het licht van de zon. En weet u wat nu zo verwonderlijk is? Dat licht bleef schijnen toen Adam en Eva in zonde vielen. Wat was er logischer geweest dan dat bij die zonde de wereld donker was geworden zoals op de Goede Vrijdag? Maar nee, God die eindeloos barmhartig is, laat de zon dan schijnen. Het licht gaat niet uit. Jaar in jaar uit, eeuw in eeuw uit heeft God die zon laten opgaan over bózen en goeden. Ja, ook over bozen. Ook over de vijanden van God. Ook over hen die met hun rug naar God toe leefden.
Maar vandaag, op deze dag der dagen, gaat het licht uit over Jezus Christus, God uit God, Licht uit Licht en het wordt donker voor Hem die de Zon der gerechtigheid wordt genoemd. Terwijl God alle dagen de zon laat schijnen ook voor bozen, schijnt de zon deze drie donkere uren niet voor de Zoon van God die alle boosheid van alle bozen draagt.
Zo wordt het nacht voor Jezus. Want lijden in de nacht is zwaarder dan lijden overdag. God maakt de benauwdheid van zijn Zoon opzettelijk zwaarder. En Christus verkeert nu Zelf in de buitenste duisternis waarover Hij zo vaak heeft gesproken. Daar zal het geween zijn en het tandengeknars.
Jezus draagt deze ondraaglijke duisternis, de duisternis van de Godverlatenheid, helse duisternis. Want Christus is neergedaald in de hel.
'En van het zesde uur af kwam er duisternis over het hele land tot het negende uur.' Zo schrijft Matteüs het op. Maar je mag ook lezen: Christus daalt neer in de hel. En wat Hij lijdt is onbeschrijfelijk, onuitsprekelijk en niemand ziet het, niemand kán het zien, want het is donker. Diep donker. Het is het donker van de hel, waar Jezus de eeuwige dood ondergaat. Een dood die zijn Vader Hem aandoet.
Wat belijdt u met de woorden: neergedaald in de hel? Daardoor mag ik er in mijn felste aanvechtingen zeker van zijn en er rijke troost uit putten, dat mijn Here Jezus Christus mij van de angst en de pijn van de hel heeft verlost. Hij heeft deze verlossing bewerkt door zijn onuitsprekelijke angsten, smarten, verschrikking en helse kwelling, waarin Hij gedurende heel zijn lijden, maar vooral aan het kruis, verzonken was.
Misschien dat we de diepte van die woorden op een dag als deze, Goede Vrijdag, een beetje kunnen peilen. En beetje maar, want niemand weet echt wat Jezus geleden heeft. Gelukkig maar. En het hoeft ook niet. Dat is het licht dat voor ons deze duisternis aan flarden scheurt. We hoeven dit lijden niet te lijden, want dit lijden verlost ons. Dit lijden, we hebben er allemaal mee te maken. Want het was ook niet voor niet in heel het land donker: iederéén had te maken met dit lijden. Het was lijden om de zonde van alle mensen. En wie daar gelovig amen op zegt, die mag ook licht zien schijnen in het duister, die mag midden in deze drie uur durende nacht de dag begroeten, die mag wandelen in de Zon der gerechtigheid. Dat is het evangelie van de duisternis. Een evangelie waarin heel diepe tonen klinken, de bas van Gods oordeel over onze zonden die gedragen wordt door Jezus Christus, Gods Zoon, onze Here. Ja, onze Here, want zo heeft Hij ons tot zijn eigendom gemaakt.
* * *
Drie uren lang hangt zwaar het zwijgen op de heuvel. De spot is verstomd, voor even. De aarde zwijgt en houdt haar adem in, om straks te beven. En ook de hemel zwijgt: de zon zwijgt, ze maan en de sterren zwijgen, de engelen zwijgen, God zwijgt. Hij neemt het niet op voor zijn Zoon. Jezus ontmoet op de heuvel Golgota de verborgen God, God die zich verbergt in het donker, zich hullend in een doods en donker zwijgen.
Drie uren lang, drie diep donkere uren lang, hangt zwaar het zwijgen op de heuvel. En dan scheurt een luide schreeuw dat zwijgen aan flarden: 'Eli, Eli, lama sabachtani?, klinkt er vanaf het middelste kruis. Dat is Aramees. In de taal van zijn moeder, roept de Zoon zijn Vader aan. Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?
Jezus haalt een Schriftwoord aan, zoals veel van Gods kinderen in hun diepste nood hun toevlucht zoeken in het Woord van God. Jezus haalt een Schriftwoord aan, een Psalmwoord, een regel poëzie uit de binnenkamer van de bijbel. En Psalm van David, Psalm 22:
Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten,
verre zijnde van mijn verlossing,
bij de woorden van mijn jammerklacht?
Mijn God, ik roep des daags, en Gij antwoordt niet,
en des nachts, en ik kom niet tot stilte.
Dat is het zwaarste voor de Zoon van God: er komt geen antwoord dat stilte en rust brengt. De hemel is gesloten voor Gods eniggeboren Zoon. Als mensen kunnen we, zoals David, dat gevoel ook wel eens hebben, dat de hemel gesloten blijft, dat God weg is, dat Hij ons heeft verlaten. Maar dat ís niet zo. Het is een gevoel, een ervaring van het menselijk hart die niet klopt met de openbaring uit Gods hart. Geestelijke verlating heet dat wel. Het is een heel diepe en pijnlijke en onuitsprekelijke ervaring. Een ervaring naar Psalm 22. Maar God zegt ook dan, ook al kun je het niet horen, ook al voel je het niet, God zegt ook dan, met Psalm 23:
Zelfs al ga je door een dal van diepe duisternis,
vrees toch geen kwaad,
want Ik ben bij je.
Maar Hij zei het niet tegen zijn Zoon. Wat Hij altijd blijft zeggen tegen hen die Hij als zijn kinderen heeft aangenomen, zegt Hij niet tegen zijn eniggeboren Zoon, Kind van zijn hart. 'Mijn Zoon, Ik laat je alleen in dit dal van diepe duisternis.' En dat doet zo verschrikkelijk zeer in het hart van Jezus, dat Hij het uitschreeuwt, in zijn moedertaal: 'Eli, Eli, lama sabachtani?' Want deze ene keer is het wel waar. Deze ene keer klopt de ervaring van de mens Jezus met de openbaring van God. Hij ís verlaten. Hij ís alleen. Hij ís vervloekt. Dat is de dood. Die drie donkere uren op de heuvel die een diep en duister dal was. De eeuwige dood voor Gods Zoon.
Bij de viering van het Avondmaal zeggen we: Ja, tot de allerdiepste verworpenheid en angst der hel heeft Hij Zich met lichaam en ziel vernederd aan het kruishout. Toen riep Hij uit: Eli, Eli, lama sabachtani? Opdat wij door God aangenomen en nooit meer door Hem verlaten zouden worden.
Door God aangenomen, nooit meer door Hem verlaten. Dat is de diepe vreugde van de Goede Vrijdag voor wie tegen Jezus zeggen: Heiland, míjn Heiland. Het is een diepe vreugde. Geen gemakkelijke, geen vrolijke, geen uitbundige maar een diepe vreugde. Een vreugde waardoorheen je ook altijd de smart, de diepe smart, de helse smart voelt die Jezus dragen moest, voor ons, kinderen van Adam.
Want er is een dag geweest, in het begin van Gods geschiedenis met de mensen, er is een dag geweest waarop ook die waarom-vraag geklonken heeft. Uit Góds mond. Het was in het paradijs, dat hemelse paradijs, die berg vol licht, dat God moest zeggen, tegen de eerste Adam: 'Mijn kind, Mijn kind, waarom heb je Mij verlaten?' Dat was de zonde: God verlaten om een eigen koninkrijk te bouwen. En toch bleef de zon schijnen. Want de dag der dagen kwam, in het midden van Gods geschiedenis met de mensen. En het was op Golgota, dat helse Golgota, dat dal vol duisternis, dat de tweede Adam het uitschreeuwde tot zijn Vader: 'Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?'
Die schreeuw, dat betekent voor ons, kinderen die God hebben verlaten, dat betekent voor ons: door God aangenomen en nooit meer door Hem verlaten worden.
* * *
Maar Jezus hangt daar nog steeds aan het kruis. De drie diep donkere uren zijn voorbij. Het is weer licht geworden. Jezus ziet de zon weer. En de omstanders zien Jezus weer. Je zou denken dat ze wel diep onder de indruk zijn van wat er gebeurd is. Die duisternis. Dat zwijgen. De schreeuw die het zwijgen en de duisternis openscheurt.
Maar er is niets gebeurd, daar onder aan het kruis. Ze staan er nog steeds: de soldaten, de voorbijgangers, de voorgangers van het volk. Ze kijken en ze luisteren en ze doen alsof het niet drie uur donker is geweest. Hun leven is stil blijven staan bij het zesde uur, het middaguur. Op hun horloges is het nog steeds morgen, de morgen van de lasteringen, spot en hoon.
'Hé, moet je horen,' roepen ze, 'Hij roept Elia.' Wat is dat erg! 'Eli Eli lama sabachtani', de woorden leveren materiaal voor een woordspelletje, een spottend spel met woorden die komen uit een verscheurd hart. 'Eli', had Hij gezegd. 'Mijn God.' En iedereen had het begrepen. Het was Aramees, en echt, die omstanders daar onder het kruis, ze kenden Aramees. Ze wisten precies wat dat betekende. De voorgangers van het volk al helemaal. Die wisten bovendien dat het woorden van David waren, woorden uit de binnenkamer van de bijbel: 'Dat is Psalm 22 vers 2', schoot hun onwillekeurig door het hoofd.
Maar ze walsen er over heen. De duisternis heeft hun niets gedaan, de helse smart is onopgemerkt aan hen voorbijgegaan. Ze spelen een woordspel. Om opnieuw te spotten met de Zoon van God, de Koning der Joden, de Redder van de mensen.
Een paar uur geleden hadden ze gezegd: 'Anderen heeft Hij gered, Zichzelf kan Hij niet redden.' En ze gaan verder waar ze gebleven waren. De soldaat die medelijden heeft met Jezus en Hem wat wijn te drinken geeft, even een beetje verfrissing, die soldaat wordt tot de orde geroepen. 'Stil, stop daar mee. Zichzelf kan Hij niet redden, maar wie weet komt Elia Hem nu redden!'
Eli - Elijjahu. Want zo zeg je in het Aramees Elia: Elijjahu. Eli - Elijjahu: dat lijkt toch voor geen meter op elkaar! Ze spelen hun satanische spel weer verder. Een woordspel, voor iedereen doorzichtig tot op de bodem. Maar het gebeurt. Ziende zijn ze blind. Horende zijn ze doof. Hun hart is van steen. En het is om koud van te worden. Want dat kan blijkbaar: dat je onveranderd bij het kruis staat, dat je onveranderd voorbij gaat aan de drie uren helse duisternis om door te gaan met datgene waarmee je bezig was. Spotten in dit geval, helse hoon.
'Stil, laat ons zien of Elia Hem komt redden.' En ze lachen. Opnieuw. Ze lachen, bij het kruis van Christus. Ze lachen om hun spottende spel, ze lachen oog in oog met de hel. En ze verwerpen lachend hun heil en hun leven. 'Duizendmaal nee', zeggen ze daar onder het kruis. 'Duizendmaal nee.'
* * *
We wenden onze hoofden van hen af, van die omstanders daar beneden rond het kruis, om opnieuw naar boven te kijken met in onze hart de woorden 'Duizendmaal dank. Mijn Verlósser hangt aan 't kruis en Hij hangt er mijnentwegen, mij ten zegen.'
En deze Verlosser moet nog één daad stellen om het offer van zijn lichaam en ziel compleet te maken. Hij is al dood geweest, Jezus Christus, toen Hij drie uren lang in het diep donkere dal van de hel was, van God verlaten. 'Het is volbracht. Het is al volbracht.' De Zoon van God is dood geweest, de mens Jezus moet nu sterven. En dat doet Hij op goddelijke wijze. Anderen zakken weg, sterven door uitputting, na vele uren, dagen soms. Maar Jezus niet. Jezus' dood is een daad. Een goddelijke daad. Het sterven komt niet over Hem. De dood is voor Hem niet de vijand die met Hem vecht tot Hij de strijd moet opgeven. Nee, Jezus sterft Zelf.
'Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest.' Dat roept Hij met luide stem. Na drie uren duisternis, na drie uren dood in de hel, sterft op aarde de eerstgeborene van de Vader. Hij komt Thuis. De Zoon komt Thuis. Want het is volbracht. En het is feest in de hemel.
De Zoon komt Thuis bij zijn Vader. En door zijn dood mogen ook wij weer Thuis zijn bij God. 'Mijn kind, mijn kind, waarom heb je Mij verlaten?' Die vraag uit het paradijs, die vraag die God ons steeds weer stelt, Jezus heeft de angel er uit weggenomen. Hij stierf onze dood. Hij droeg de verlatenheid die wij niet hadden kunnen dragen.
Zo heeft Hij ons bevrijd. Er is uitkomst.
We mogen weer thuis zijn bij God. De Vader van Jezus Christus. Onze Vader.
Amen.
Liturgie
Lied 189
Geloofsbelijdenis van Nicea
Gezang 16
Gebed
Gezang 15
Schriftlezing: Matteüs 27:39-61
Psalm 22:1,2,3
Matteüs 27:45-50
Psalm 31:1,3,11,13,14
Gezang 19