Ik zei: ik zal de Here mijn overtredingen belijden,
En U vergaf de schuld van mijn
zonden.
Gemeente van Jezus Christus,
‘Word je daar vrolijk van?’ Ik kan me voorstellen dat er
onder u mensen zij die zich dat afvragen. Want er vallen vandaag trefwoorden
als: verootmoediging, zonde, schuldbelijdenis, geschonden relaties. ‘Word je
daar vrolijk van?’ Er zijn best veel mensen die de kerk ervaren als een nogal
somber gebeuren. ‘Het gaat er altijd maar over zonde. Daar word je toch ziek
van? Kan het niet wat opgewekter, wat positiever, wat vrolijker?’ Ja, en als we
dan gaan nadenken over wat het betekent om je te verootmoedigen en je schuld te
belijden, dan kan ik me dat goed voorstellen dat die vraag naar boven komt.
‘Word je daar vrolijk van?’
En ik ga meteen een antwoord geven op die vraag. Het is niet
míjn antwoord. Het is het antwoord dat ons wordt aangereikt door Psalm 32. Want
wat gebeurt er in die Psalm? Wat voor beweging zit er in die Psalm? Ik laat
daar nu direct even iets van zien, het komt zometeen wel uitgebreider aan de
orde. Het begint als het ware in vers 3: ‘Zolang ik zweeg, kwijnde mijn
gebeente weg.’ Dat is David die zijn ongerechtigheid niet onder ogen wil zien,
en hij lijdt eronder, hij ‘jammert de ganse dag’. Dat is de beginsituatie. En
waar eindigt het, als de zonde is beleden? Vers 7 en vers 11: ‘Gij omringt mij
met jubelzangen van bevrijding!’ ‘Verheugt u in de Here, juicht, jubelt allen!’
Ziet u het? Er zit beweging in de Psalm. De vrolijkheid spat eraf aan het
einde. Want dat is de ervaring David, dat is de ervaring van Gods kinderen:
verootmoediging, schuld belijden, je zonde onder ogen zien voor Gods
aangezicht, daar word je vrolijk van! Echt waar! Dat is het bijbelse antwoord
op die vraag: ‘Word je daar vrolijk van? Van verootmoediging en
schuldbelijdenis?’ Ja!
En wees nu eerlijk. Zou het echt helpen, als we het in de
kerk eens niet meer over zonde zouden hebben? Tenminste niet zo vaak? Zou dat
je geloof verdiepen en verrijken, als we het maar wat minder over de zonde
hadden? Ik geloof het niet. Volgens mij ben je dan bezig met wat ik zou willen
noemen: een struisvogel-spiritualiteit. Zoals u weet steken struisvogels, als
er gevaar dreigt, als er moeiten zijn, hun kop in het zand. ‘Weg moeite! Weg
gevaar!’ Maar niet heus dus. Struisvogel-spiritualiteit dat is een
geloofsbeleving waarin weinig plaats is voor zondebesef, voor schuldbelijdenis,
voor verootmoediging omdat dat allemaal zo somber en zo negatief zou zijn. Ik weet
het wel: soms gaan we in de kerk daar ook wel op een verkeerde, zwartgallige
manier mee om. Maar dan toch alleen maar omdat we vergeten dat er in Psalm 32
een beweging zit. Het is niet een stilstaand plaatje: iemand die zwaar gebukt
gaat onder zijn zonde, doffe ellende, wat een gesomber. Daar begint het wel,
maar het gaat verder: want als je tot de ontdekking komt dat je je schuld kunt
belijden bij God, aan de voet van het kruis van Jezus, dan word je daar vrolijk
van. Omdat je dan genade ervaart. Genade! Dat je er tóch mag zijn.
Weet u, als we vandaag Gods Woord horen over
verootmoediging, krijgen we allemaal de gelegenheid om te leren omgaan met onze
kleinere en grotere tekortkomingen, met onze fouten en gebreken. Want dat
hebben we denk ik toch allemaal wel eens: dat je je zelf wel voor de kop kunt
slaan: ‘Dat had ik nooit moeten doen? Hoe kon ik zo stom zijn om dat te
zeggen?’ En misschien zijn er in uw leven wel dingen gebeurd, waarvan u
achteraf zegt: ‘Wat ben ik daarin verschrikkelijk verkeerd bezig geweest. Wat
is het erg dat ik dat toen heb gedaan.’ En als je eraan terugdenkt, verschiet
je spontaan van kleur.
Dat is nu de werkelijkheid die in de bijbel wordt aangeduid
met de woorden: zonde en schuld. En het is enorm belangrijk om het daar in de
gemeente samen over hebben, en om ons samen afvragen hoe we daarmee om kunnen
gaan. De aanleiding daarvoor wordt dus gevormd door moeiten in het kerkelijk
leven. Maar daar wil ik het vanmorgen nog niet zozeer over hebben. Want dat kan
toch al gauw weer een ver-van-je-bed-show worden. Vanmorgen gaat het om de
vraag: hoe gaat u, hoe ga jij om met zonde en schuld?
* * *
Ik wil eerst samen met u Psalm 32 als geheel wat meer in
beeld proberen te krijgen. Er staat boven: ‘Een leerdicht.’ Dan kun je al snel
denken aan een wat droge en dorre uiteenzetting, leer, een beetje abstraherend.
En zo’n opschrift als er boven staat in onze bijbels draagt daar ook wel een
steentje aan bij: ‘de zegen der schuldbelijdenis’. Maar het blijkt allemaal
allesbehalve abstract te zijn. Er wordt hier geen hoofdstukje dogmatiek
geschreven, maar we ontmoeten een mens van vlees en bloed, en we ontdekken dat
God Zelf iets van zijn wijsheid met ons wil delen. In vers 8 is God namelijk
Zelf aan het woord: ‘Ik leer en onderwijs u aangaande de weg die u moet gaan.’
Er zit zelfs nog een vleugje humor in deze Psalm. Ik
ontdekte dat bij het voorbereiden van de preek. Ik zoek dan ook vaak even op
het internet naar een preek of een uitleg over het bijbelgedeelte waar ik mee
bezig ben. En zo kwam ik een preek over Psalm 32 tegen met deze Engelse titel:
‘How Not te Be a Mule.’ Een beetje vrij vertaald: ‘Hoe word ik geen muildier,
geen ezel?’ Want wat gebeurt er in vers 9? Daar staat: ‘Wees geen paard, wees
geen muildier zonder verstand.’ Daar zouden we zelf niet zo snel opkomen, om
bij zo’n serieus onderwerp als zonde en schuldbelijdenis, te verwijzen naar de
ezel, bekend van zijn spreekwoordelijk stupiditeit. ‘How Not te Be a Mule?’ ‘Hoe word ik geen ezel?’ De leer van Psalm 32 zou je
vanuit vers 9 zo kunnen samen vatten: ‘Wees geen ezel, wees een bidder.’ Want
wie koppig is als een ezel, blijft zelf aanmodderen met zijn zonde en schuld.
Maar Psalm 32 wijst ons de weg van het bidden: belijd je zonde en schuld. Dat
is in de kern Psalm 32 als ‘leerdicht’: ‘Wees geen ezel, wees een bidder.’
De Psalm begint met twee zaligsprekingen. Zoals ook de
Bergrede van de Here Jezus met zaligsprekingen begint. En dat is een boeiende
combinatie: Psalm 32 als leerdicht en de Bergrede als leerrede van Jezus. Want
de Bergrede wordt ingeleid met deze woorden: ‘En Hij opende zijn mond en léérde
hen.’ Als God, of als Jezus ons iets leert, dan is dat nooit een abstracte
uiteenzetting, maar dan staat dat in de toonzetting van zaligsprekingen. Het
begint om zo te zeggen met de vraag: ‘Wil je een gelukkig mens worden, een
vrolijk mens? Luister dan naar wat Ik je leer.’
‘Zalig de armen van geest’, zegt Jezus aan het begin van de
Bergrede, ‘want hunner is het Koninkrijk der hemelen’. En een arme van geest is
iemand die niet erg groot denkt van zichzelf. Het is iemand die klein wil zijn,
omdat God groot is. In dat begin van de Bergrede klinkt als het ware een echo
van het begin van Psalm 32: ‘Zalig de mens wiens overtreding vergeven, wiens
zonde bedekt is. Zalig de mens, wie de Here de ongerechtigheid niet toerekent,
en in wiens geest geen bedrog is.’ Zo begint dit leerdicht met twee
zaligsprekingen in vers 1 en 2.
En dan wordt het in vers 3 tot 5 heel persoonlijk. David
gunt ons een kijkje in zijn binnenkamer waar hij worstelt met zijn zonde, waar
hij worstelt met zijn God. ‘Mijn gebeente kwijnde weg, uw hand drukte zwaar op
mij.’ Welke zonde het was, vertelt David niet. Dat maakt ook niet zoveel uit.
Het is ook niet de bedoeling van de Psalm dat we ons blind staren op één concrete
zonde van David. Uiteindelijk gaat het om onze zonde. Wat David wel duidelijk
maakt is dat hij er helemaal kapot aan gaat. Aan die zonde en vooral aan het
verzwijgen ervan. ‘Zolang ik zweeg, kwijnde mijn gebeente weg.’
Straks meer daarover. Nu houden we de grote lijn even vast.
Want David maakt het in vers 6 en 7 heel algemeen. Nadat hij iets over zichzelf
heeft verteld, spreekt hij iedereen die luisteren wil aan. En hij zegt:
‘Mensen, wie u ook bent, als u worstelt met zonden in uw leven, verzwijg ze dan
niet, maar belijd ze in gebed. Want je zult God dan leren kennen als de God die
zich laat vinden, de God die je beschermt, de God die je omringt met
jubelzangen van bevrijding.’
Kent u dat, broeders en zusters, dat je een zonde eerlijk en
open belijdt in je gebed, en dat je dan die bevrijding ervaart? Dat je echt
opgelucht bent? Want dat wil God je werkelijk geven. Hij laat zich in deze
Psalm kennen, niet als een God die dan maar z’n hand over z’n hart strijkt:
‘Nou, ik moet het dan maar vergeven…’ Nee, God omringt je, als je werkelijk
schuld erkent bij Hem, met jubelzangen van bevrijding. Hij omringt je met
opwekkingsliederen. Hij omhelst je als je danst van blijdschap omdat je zonden
echt vergeven zijn. Dat is de kleur van Psalm 32. Geen stoffig stukje dogmatiek.
Geen zuinig verhaal over vergeving. Maar een uitbundigheid die pas werkelijk
beleefd kan worden als je in een diep dal bent geweest vanwege je zonde. Wat
een bevrijding!
Vers 8 en 9, daar heb ik net al wat over gezegd. God Zelf
geeft ons om zo te zeggen les in de school van verootmoedinging en vergeving.
‘Wees geen ezel, wees een bidder.’ En vers 10 en 11 herhalen eigenlijk wat er
al gezegd is, alleen wat meer in de stijl van een wandtekst. Want je zou ze zo
op een bordje plaatsen en ophangen in de hal of op de schoorsteenmantel of
boven je bed. ‘Wie op de Here vertrouwt, die omringt Hij met goedertierenheid.’
‘Verheugt u in de Here, gij rechtvaardigen, jubelt allen, gij oprechten van
hart.’
Eén ding wil ik hier nog over zeggen: veel christenen
hebben, als het over zonde gaat, en helemaal over een zonde die steeds maar
weer terugkeert in je leven, het beeld van een God die in de hemel een lijstje
bij houdt van wat je allemaal verkeerd hebt gedaan. En als je dan een zonde
belijdt, ja, dan kijkt Hij je sterng aan, en zegt: ‘Nou, voor deze keer vergeef
Ik het dan maar weer.’ Maar dat is niet de God die we in de bijbel leren
kennen. Dat is niet de God van Psalm 32. De God van Psalm 32 juicht als je je
zonden belijdt! De God van Psalm 32 is een God die geweldig blij is als je om
vergeving vraagt. De God van Psalm 32, zijn hand kan zwaar op je drukken, maar
dan toch alleen maar om je opnieuw te laten ervaren dat Hij de God van de
vreugde is, de God van de blijdschap, de God van opwekkingsliederen, de God die
niets liever doet dan luisteren naar zijn kinderen op aarde die met tranen in
hun ogen zeggen: ‘O God, wees mij, zondaar genadig.’ Hij is de Vader van Jezus
Christus.
* * *
Ik wil nu nog wat langer met u stil staan bij vers 5b van
Psalm 32. Herkent u het eigenlijk wat David hier zegt? ‘Ik zei: ik wil mijn
overtredingen belijden.’ Vergis ik mij als ik zeg dat we dat vaak erg moeilijk
vinden? Dat we het vaak vreselijk moeilijk vinden om te zeggen: ‘Het was mijn
schuld’? ‘Ik heb het verkeerd gedaan.’
Stel je eens voor, want laten we allemaal voor onszelf even
proberen een concrete zonde in gedachten te hebben, stel je voor: je hebt
ergens over gelogen; of je hebt heel bewust kwaadgesproken van een ander; of je
hebt een tv-programma bekeken waar je beter niet naar had kunnen kijken; je
hebt als vader of moeder van je kind op een of andere manier je kind tekort
gedaan of verkeerd behandeld; of je hebt een vraag om hulp van een broeder of
een zuster uit de gemeente niet gehoord, niet willen horen. En je ziet dat wel.
Wat doe je dan? Hoe ga je daar dan mee om?
Ik denk dat er verschillende reacties mogelijk zijn. Laten
we er eens een paar op een rijtje zetten. Ik noem vijf manieren.
We ontkennen. Dat is
een heel voorstelbare reactie. Gewoon ontkennen dat je het gedaan hebt. ‘Ik heb
niet gelogen.’ ‘Hoe kom je erbij dat ik over jou iets verkeerds heb gezegd.’ Je
wordt er ook nog kwaad bij. Want stel
je voor dat je zou moeten toegeven dat jij iets verkeerds hebt gedaan.
Een ander de schuld geven. Ook heel
voorstelbaar. ‘Ja hoor eens eventjes, ik heb misschien wel niet de waarheid
verteld, maar dat komt omdat Marietje dit of dat heeft gedaan.’ Ja, als je
schuldig bent en je schuldig voelt, dan kijk je al gauw naar een ander. Je
leidt de aandacht van jezelf af.
We verontschuldigen ons. Je zegt
niet: ‘Inderdaad, ik was fout’. Nee, je zoekt allemaal uitvluchten, excuses
voor wat jij gedaan hebt. En als klap op de vuurpijl verwijs je naar je jeugd
die niet gemakkelijk was, naar een moeder of een vader die dominant of
veeleisend was, en daardoor ben je geworden zoals je bent. En daardoor heb je
dit gedaan. ‘Neem me niet kwalijk hoor. Ik kan het ook niet helpen dat ik zo
ben en dat ik zo doe. Kijk maar naar jezelf.’
We gaan er oppervlakkig mee om. We
sluiten onze gebeden vaak af met een zin in deze trant: ‘Dit alles bid ik in de
vergeving van al mijn zonden, om Jezus’ wil’. Is dat nu wel of geen
schuldbelijdenis? Je zegt wel dat je zonden hebt gedaan, maar je wordt absoluut
niet concreet. Ik zal niet zeggen dat je die zin nooit mag gebruiken. Maar ik
wil wel dit zeggen: de vaagheid van onze schuldbelijdenis is vaak omgekeerd
evenredig met de intensiteit waarmee we genade ervaren in ons leven. Iets
gemakkelijker gezegd: als onze zonde een vaag verhaal voor ons zijn, dan is ook
Gods genade een vaag verhaal.
We verdringen onze schuld. Ja, dat
kun je ook doen. Je ziet je schuld wel, maar je weet er absoluut geen weg mee.
En je doet het gewoon weg uit je gedachten. Je verstopt het ergens, zo goed dat
je er niet meer bij kunt. Je doet er het zwijgen toe.
Op deze laatste vorm van omgaan met schuld, of eigenlijk van
niet-omgaan met schuld, gaan we nu even wat verder door, omdat Psalm 32 hier
over gaat. David zegt: ‘Ik zei: ik wil mijn overtredingen belijden’. Maar hij
doet het pas nadat hij dagenlang gezwegen had. Hij had zijn schuld verdrongen.
Hij had gezwegen als het graf. Maar had hem dat opgelucht? Had het hem
geholpen? Was hij er een beter mens van geworden? Welnee. Als ik Davids
gevoelens even in wat gewoner Nederlands weergeef, vers 3 en 4, dan zou ik het
zo kunnen zeggen:
Zolang ik zweeg, voelde ik me beroerd
heel de dag was was ik in de mineur
ook ’s nachts lag ik onrustig te woelen
ik was er ziek van.
Dat gebeurt er als je je schuld wegstopt. Als je het verdringt.
Als je er geen weg mee weet en het maar ergens diep van binnen opkropt zodat
die schuld je, als was het een venijnige bacterie, lichamelijk en geestelijk
ziek maakt.
Tussen haakjes: het gaat vanmorgen wel over reële schuld.
Want we kunnen soms ook verteerd worden door onterechte, chronische
schuldgevoelens die meer te maken hebben met psychische problemen dan met echt
gedane zonden, meer met depressiviteit dan met echte schuld tegenover God of je
naaste. Daarover gaat het nu niet. Het gaat nu over reële schuld. Schuld waar
we alleen van bevrijd worden als we die belijden. Als we het in alle
eerlijkheid tegen God zeggen. En dan niet alleen maar zeggen, maar het ook echt
erg vinden. ‘O God, wat erg dat ik dat heb gedaan. Vergeef het me.’
En zo leert David ons om dat ene te doen met onze schuld wat
echt helpt. Verdringen, het helpt niet: je wordt er maar ziek van. Ontkennen,
het helpt niet: je kunt niet blijvend doen alsof er niets aan de hand is. Een
ander de schuld geven, het helpt niet: je maakt het alleen nog maar erger. Er
oppervlakkig mee omgaan: het helpt niet: je blijft aan de buitenkant zitten. Je
verontschuldigen, het helpt niet: het staat wel sympathiek, en je kunt
ongetwijfeld rekenen op begrip, maar je zit op doodlopend spoor.
Nee, David wil ons leren om dat ene te doen met onze schuld
wat echt helpt. En hij vertelt zijn eigen verhaal, hij put uit eigen ervaring:
Ik zei: ik zal de Here
mijn overtredingen belijden,
en U vergaf de schuld van mijn zonden.
Alle andere wegen lopen dood. Echt waar. Dat wil ik u op het
hart binden. Alle andere wegen lopen dood. Er is maar één weg waarlangs je
werkelijk wordt verlost van je zonde en schuld, en dat is de weg van de
vergeving door God. Dat is Gods wijsheid. En die wijsheid heeft een Naam:
Christus. Christus is de wijsheid van God. Jezus is de enige werkelijke Uitweg
voor onze zonde en schuld. Als je in Hem gelooft, dan kun je de moed opbrengen
om je schuld onder ogen zien. En als je dat niet durft, je schuld onder ogen
zien, dan heb je de kern van het evangelie niet begrepen. Als je je schuld niet
onder ogen durft zien, dan ken je Christus nog niet. Als je altijd maar excuses
zoekt, altijd maar de schuld op anderen afschuift, altijd maar begrip zoekt
voor jouw zonden, dan heb je Christus nog niet omhelst als je Verlosser.
Dat zijn zware woorden. Maar het zijn ware woorden. Er is
maar één plek op aarde en in de hemel waar we werkelijk leren omgaan met onze
zonde en schuld. En dat is aan de voet van het kruis van Jezus Christus. Daar
kunnen we klein worden, omdat Jezus zo geweldig groot is. Daar kunnen we onze
hoofden buigen, onze hoogmoed laten varen, daar kunnen we ons vernederen, om
vervolgens te horen, van Jezus zelf: ‘Verheug je en wees vrolijk, want je
zonden zijn vergeven.’
* * *
Heel die werkelijkheid waar het tot nu toe in de preek over
ging, kunnen we samenvatten in dat woord: ‘verootmoediging’. Nu we hebben
geluisterd naar dat leerdicht uit het Oude Testament, wil tenslotte ook nog
graag met u stil staan bij die gelijkenis uit het Nieuwe Testament. Jezus zelf
schildert ons al vertellend, zoals alleen Hij dat kan, een beeld voor ogen van
een werkelijk ootmoedig mens. Een tollenaar. Zó anders dan die Farizeeër. Dat
is een hoogmoedig mens: een heilige die huichelt. En wat heeft Jezus een hekel
aan huichelende heiligen. Daarom stelt Hij ons voor aan de tollenaar. Dat de
man niet deugt hoeft Hij er niet bij te vertellen. Dat weet iedereen. En de
tollenaar weet het zelf ook. En in slechts een paar penseelstreken zet Jezus
een ootmoedig mens voor ons neer. Want dat kan ook al snel weer een beetje
abstract worden: ‘ootmoed’, ‘verootmoediging’. En dan kan ik een definitie
geven: ‘dat je je klein maakt voor God.’ En dat is een mooie definitie. Maar
Jezus vertelt een verhaal. En dat is nog mooier. Dan zie je het voor je. In een
paar penseelstreken.
‘Hij stond van verre.’ Hij had geen plek gezocht waar
iedereen hem kon zien. Zoals die huichelende heilige. Hij stond ergens
achteraf, om alleen te zijn met God, in een donker hoekje. Want hij had niets,
maar dan ook niets waarop hij zich kon beroemen. ‘Hij stond van verre.’
‘Hij wilde zelfs zijn ogen niet opheffen naar de hemel.’
Ziet u hem staan? Met neergeslagen ogen, een terneergebogen hoofd, zoals wij
wel eens doen als we ons echt heel diep schamen? Dat je iemand niet onder ogen
durft te komen? Dat is nu ootmoed.
‘Hij sloeg zich op de borst.’ Hij sloeg zich niet voor z’n
hoofd: ‘O, wat stom, dat ik dat gedaan heb.’ Want alleen met je hoofd weten dat
je gezondigd hebt, is niet genoeg. Dan zit je schuldbesef nog een voet te hoog.
‘Hij sloeg zich op de borst.’ Want hij voelt met heel zijn hart dat het niet
bestaan kan dat hij God onder ogen komt.
‘En hij zei: o God, wees mij, zondaar, genadig.’ Nu zou u
kunnen zeggen: ‘Hé tollenaar, dat is niet zo concreet wat je zegt. Wat heb je
nu dan verkeerd gedaan?’ Maar laten we liever luisteren naar Jezus. Hij zegt:
‘Deze keerde, in tegenstelling met die huichelende heilige, gerechtvaardigd
naar huis terug.’ Jezus ziet het hart van de tollenaar, Hij ziet zijn houding,
Hij houdt van mensen die klein durven zijn. Voor die mensen was Hij tenslotte
naar de aarde gekomen. Voor zieke zondaars, niet voor huichelende heiligen.
* * *
Broeders en zusters, misschien vindt u zichzelf wel een
heilige. U bent tenslotte wellicht een echte kerkganger: ‘O God, ik dank u dat
ik niet zo ben als de andere mensen: echtbrekers, mannen die hun handen niet
thuis kunnen houden, conflictzoekers, ruziemakers, querulanten, tomeloze
vernieuwers, aartsconservatieven. Ik ga tweemaal per week naar de kerk, ik houd
het huwelijk in ere, en ik maak nooit openlijk ruzie.’
Maar weet u:
Jezus houdt niet van heiligen,
Jezus houdt van zondaars.
Laten we bidden…
Liturgie voor een morgendienst
Votum en groet
Lied 374:1,2,3,6,7
Gezang 17:1,2,3 (schuldbelijdenis)
Genadeverkondiging (Romeinen 5:1,8-11)
Gezang 17:4
Gebed om Geest en kracht
Schriftlezing: Psalm 32
Psalm 19:5
Schriftlezing: Lucas 18:9-14
Psalm 19:6
Preek over Psalm 32:5b
Gebed
Psalm 32:1,2,3,4,5
Gods Tien Woorden
Gezang 17:5
Dankzegging, verootmoediging en voorbeden
Collecte
Lied 175:1,2,3,4
Zegen