Elkaar in eerbetoon ten voorbeeld
Preek over Romeinen 12:10b
Gemeente van Jezus Christus,
In onze wereld woeden vele oorlogen. Gewapende conflict
heten ze ook wel, een beetje eufemistisch. Zulke conflicten zijn er ook wel
eens in de gemeente van Christus. Conflicten tussen gemeenteleden, tussen
kerkenraad en gemeente, tussen predikanten en kerkenraden. En in het kielzog
daarvan komt er allerlei ellende mee.
Nu zou ik hier op de preekstoel uitgebreide analyses kunnen
gaan geven van de mogelijke oorzaken van dergelijke conflicten. Dan zou het
gaan over disfunctionerende predikanten, over te veeleisende gemeenteleden,
over kerken waar soms een harde afrekencultuur lijkt te heersen. En ik zou iets
moeten zeggen over een snel veranderende samenleving, en kerken die het maar
moeilijk vinden om op al die veranderingen adequaat en relevant te reageren.
Maar ik zal u al die analyses besparen. Daar komt u ook niet
voor. Ik vertel liever waarom ik deze tekst gekozen heb om over te preken. Wat
me namelijk opvalt in de verzen 9 tot 21 is dat Paulus het tot drie keer toe
heeft over het kwade. En hij spreekt niet de volken van Psalm 2 aan.
Wat drijft de volken, wat bezielt ze toch?
Wat is de waanzin toch die zij beramen?
Dat gaat over de werkelijkheid van het kwaad in deze wereld.
En de televisiebeelden van de vele oorlogen staan op ons netvlies gegrift. Maar
Paulus spreekt niet de volken aan, maar
een concrete kerk, in Rome, waar gemeenteleden zijn zoals u en ik. En hij moet
het hebben over het kwade dat zich blijkbaar ook in de kerk genesteld heeft.
Tot drie keer toe gaat het erover in dat korte stukje van vers 9 tot 21. Vers
9: ‘Weest afkerig van het kwade, gehecht aan het goede.’ Vers 17: ‘Vergeldt
niemand kwaad met kwaad, hebt het goede voor met alle mensen.’ Vers 21: ‘Laat u
niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede.’
Wat is er gebeurd als er in kerken conflicten ontstaan
tussen een predikant en de kerkenraad en de gemeente? Dan hebben we ons laten
overwinnen door het kwade. Laten we het niet mooier maken dan het is. Een
gemeente die verteerd wordt door conflicten rond een predikant, is een gemeente
waar dit de geestelijke werkelijkheid is: ‘we hebben ons door het kwade laten
overwinnen.’ Dan blijf je aan de oppervlakte als het gaat over het niet
adequaat functioneren van een predikant, over ‘communicatieproblemen’, over
uiteenlopende standpunten, over moeite om elkaar vast te houden en elkaar te
begrijpen. Dat zal allemaal waar zijn. Maar laten we liever wat dieper
afsteken: als er in een kerk conflicten zijn, dan hebben we ons laten
overwinnen door het kwade. Dan haalt de satan overwinningen. Want er is een
geestelijke strijd gaande. Niet ‘daar buiten’. Juist in de kerk. Een
geestelijke strijd. Want hier, in de gemeente van Christus, heeft de Satan veel
werk te doen. Hij is het Kwaad in eigen persoon.
Ik hoop dat u dat mee maakt, wat ik nu zeg. Blijven we in
onze kerkelijke conflicten toch niet vaak wat aan de buitenkant hangen, zonder
te benoemen waar het ten diepste om gaat? Er is een geestelijke strijd gaande,
juist binnen de muren van de gemeenschap van de kerk.
Paulus heeft daar een open oog voor als hij tot driemaal toe
het kwaad ter sprake brengt. Maar hij wijst ook een uitweg. ‘Overwin het kwade
door het goede.’ En dat goede heeft een naam. Dat goede heet: de liefde. En
voordat we de kans krijgen om te denken: ‘dat is vaag’, helpt Paulus ons om die
liefde heel concreet en praktisch gestalte te geven. Een hele serie korte
handreikingen wordt er gedaan. Net zo praktisch als de Bergrede van de Here
Jezus. Romeinen 12 vers 9 tot 21 is ook wel eens genoemd: de Bergrede van
Paulus. Heel praktisch. Want inderdaad, we zeggen wel eens dat liefde zo vaag
is. En we kunnen er ook geen definitie van geven. Maar liefde wordt zichtbaar
in heel concrete dingen die we doen. Liefde is - en ik noem maar even een paar
voorbeelden uit dit bijbelgedeelte -
liefde is...
·
volharden in gebed
·
bijdragen in de nood van de heiligen
·
ons toeleggen op de gastvrijheid
·
zegenen wie ons vervloeken
·
blij zijn met de blijden
·
huilen met wie huilen
·
niet eigenwijs zijn
Uit al die uitermate praktische dingen waarin de liefde in
de gemeente gestalte krijgt, als het goede dat het kwade overwint, haal ik
vanmorgen één handreiking naar voren. ‘Weest in eerbetoon elkaar ten voorbeeld.’
Als er iets is wat predikanten en kerkenraadsleden en gemeenteleden vaak kwijt
zijn in conflicten, dan is het wel dit: dat we de ander eren. En daarom zou ik
willen dat in bestaande conflicten in kerken, maar het allerliefst al veel
eerder, nog voordat er conflicten zijn, we met elkaar deze geestelijke
handreiking, dit gebod van Jezus spellen met hart en ziel: ‘Wees in eerbetoon
elkaar ten voorbeeld.’
* * *
Nu is er een gevaar dat je zo’n concreet gebod uit de
context lospelt, en het elkaar als wet voorhoudt. Dat is niet de bedoeling. En
daarom is het belangrijk om eerst te zien dat heel Romeinen 12 tot 16, het
tweede deel dus van de Romeinenbrief, inzet met een oproep die alles wat volgt
kleur geeft. Wat doet Paulus daar, in hoofdstuk 12 vers 1? Hij doet een beroep
op ‘de barmhartigheden Gods’. Daarmee vat hij om zo te zeggen al het voorgaande
samen. Alles wat in Romeinen 1 tot 11 aan de orde is geweest. En daar zijn
grootse dingen aan de orde geweest. Alles wat God heel die lange
heilsgeschiedenis door gedaan heeft, waarin Hij toewerkte naar de komst van
zijn Zoon Christus op aarde, dat alles wordt samengevat in de uitdrukking: ‘de
barmhartigheden van God’. Om het iets anders te zeggen: in alles wat God gedaan
heeft in het komen van zijn Zoon, en in zijn kruis en opstanding, voelen we het
warme hart van de Vader kloppen. Barmhartig is warm-hartig. Er klopt een warm
Vader-hart in God. Een hart dat niets liever wil dan dit: dat allen die geloven
gered worden, dat allen die geloven het heil mogen ervaren in hun leven.
Nou, vanuit de barmhartigheden van God denkt Paulus nu als
het ware verder. Al dat grote wat God heeft gedaan, in de verkiezing, in de
rechtvaardiging, in de heiliging, de eeuwen door, al dat grote krijgt gestalte
op de vierkante meter van het christelijke leven. We hebben soms nog wel eens
de neiging om dat tegen elkaar uit te spelen. Dan zegt de een: ik geniet zo van
God grootheid en zijn grote daden in de schepping en in de geschiedenis, en
praat maar niet teveel over de mens. En de ander zegt: ik vindt het zo heerlijk
dat Jezus in mijn hart woont en dat ik daardoor echt verander, en die grote
vergezichten door de bijbel heen, daar kan ik niet zo heel erg veel mee.
Hier in Romeinen 12 vers 1 en 2 komt dat bij elkaar. Want
het is onlosmakelijk met elkaar verbonden. De barmhartigheden Gods - en de
verandering van mijn leven. Met een beroep op de barmhartigheden Gods (kijk
eens wat de Here allemaal heeft gedaan voor grote dingen) vermaan ik u: maak
van je lichaam een offer, en laat je denken vernieuwd worden. De
barmhartigheden Gods (groots, vergezichten) hebben effect op mijn lichaam en op
mijn denken. Al dat grote is door de Geest terug te vinden op de vierkante
meter van ons leven als christen.
Mijn lichaam: dat is voor de Heer. Ik wil met mijn handen
werken voor de Heer. Ik wil in de naam van Jezus mijn arm om iemands schouder
leggen. Ik wil lopen voor de Heer en wandel met mijn benen in zijn liefde.
Mijn denken: dat is voor de Heer. Ik wil mijn gedachten
laten vullen met de Here Jezus. Ik wil mijn verlangen steeds meer de verlangens
van Christus laten zijn. Ik wil met door de Geest aangeraakte ogen, met een
veranderd denkpatroon in het leven staan.
En in dat veranderde leven, waarin de barmhartigheden Gods
hun uitwerking hebben, in dat veranderde leven klinkt de stem van de Here, op
de vierkante meter: ‘Weest in eerbetoon elkaar ten voorbeeld.’
* * *
We moeten elkaar dus eren. Dat is Gods verlangen. Maar
wellicht kijkt u daar ook wel en beetje vreemd tegenaan. Zeggen we al niet
eeuwenlang: Soli Deo Gloria! God alleen de eer! Is God inderdaad niet de Enige
die al onze eer waard is? Juist ook omdat Hij zo heilig is en in de
heerlijkheid van de hemelen zijn troon heeft? God alleen de eer!
Toch gaat de bijbel ons op vele plaatsen voor in de oproep
om elkaar te eren. Neem het vijfde gebod: ‘Eer uw vader en uw moeder.’ Kinderen
zijn geroepen om hun ouders te eren. Om hen te respecteren, om wie ze zijn. Om
hen te waarderen. Om hen hoog te achten. Timoteüs roep slaven op om hun heer te
eren: ‘Allen die onder een slavenjuk zijn, moeten hun meesters alle eer waardig
achten.’ Deze eer wordt dus gevraagd in relaties waar ook gezag een rol speelt.
Maar weet u wie we ook moeten eren? Onze vrouwen. In 1 Petrus 3 vers 7 staat
het zo: ‘Mannen, leeft verstandig met uw vrouwen, als met brozer vaatwerk, en
bewijst haar eer, daar zij ook medeërfgenamen zijn van de genade des levens,
opdat uw gebeden niet belemmerd worden.’ Dat is en heel diep bijbelwoord.
Bewijs eer aan je vrouw. Daar kan ik beter een keer een aparte preek over
houden. Nu vind ik het belangrijk om met elkaar even te zien dat er een relatie
wordt gelegd met het gebed. Als je je vrouw niet eert, niet waardeert, niet
hoog acht, zullen je gebeden belemmerd worden. En ook nog dit: je moet haar eren
omdat ze medeërfgenaam is van de levensgenade. En dat zegt dus allemaal iets
over de sfeer van de eer. Over de sfeer van de eer die we elkaar moeten
bewijzen. Dat gaat niet alleen maar over respect hebben voor elkaar. Dat gaat
veel verder dan iemand alleen maar in zijn of haar waarde laten. Eren gaat ook
dieper dan tolereren.
Want wat gebeurt er nog wel eens, als we zulke concrete
geboden lezen als in Romeinen 12? Dat we zeggen: ‘Dat is allemaal wel wat erg
ideaal. Kom op, wees een beetje nuchterder. Dat is toch niet haalbaar!
Ongeveinsde liefde? Dat je van elkaar houdt in de gemeente? We weten wel beter
toch!’ En we schrijven de woorden van God af als een onhaalbaar ideaal. En we
zeggen: ‘eren, eren, als we het nu eens houden bij tolereren. Je kunt tenslotte
niet met iedereen door één deur. Je kunt niet met iedereen vrienden zijn. Als
we elkaar nu maar een beetje in onze waarde laten. Dat is wel genoeg.’ En zo
verliezen we de radicaliteit van de bijbel en van Jezus. En zo worden die
geweldig grote barmhartigheden Gods in het leven van zijn kinderen verdund tot
wellevendheid, beleefdheid, tolerantie, elkaar niet te veel lastig vallen.
En dat is erg. Als we woorden van God zo onschadelijk maken
dat ze haalbaar worden. Hoewel, zelfs dat vinden we al wel eens lastig:
tolereren, dat je een ander gunt dat hij ergens een beetje anders over denkt
bijvoorbeeld. Maar het gaat hier helemaal niet over tolereren. Het gaat hier
over eren. Over waarderen. Dat je tegen je broer of je zus in de Here zegt: ‘Ik
ben geweldig blij met jou! Ik waardeer je enorm omdat je zoveel liefde en
enthousiasme uitstraalt. Ik heb bewondering voor je kennis en je levenservaring
waarmee je mij en anderen in de gemeente dient.’
Dat is eren: dat je iets moois, iets goeds over de ander
zegt. Dat je het ook tegen elkaar zegt. In het gewone dagelijkse leven noemen
we dat: elkaar complimenten geven. ‘Weest in eerbetoon elkaar ten voorbeeld.’
Geef eens een compliment. Zeg het gewoon: ik waardeer jou om wat je doet, om
wie je bent. En we weten allemaal ook hoe je daarvan kunt opleven. Als iemand
zijn waardering voor jou uitspreekt. Dat is als het ware de benzine in de motor
van ons leven. Daar krijg je energie van. Dan heb je er weer zin in. Dan ga je
ervoor, ook al is dat best wel eens moeilijk en lang niet altijd even leuk. En
laat ik het dan ook maar gewoon vragen. Want de aanleiding voor deze preek
wordt gevormd door conflicten tussen predikanten en kerkenraden, en conflicten
in kerken. Het zou me niet verbazen als je bij al die conflicten in ieder geval
deze waarneming kunt doen: er wordt nooit meer waardering voor elkaar
uitgesproken. Er is geen eerbetoon meer. Ieder heeft zich verschanst in zijn
eigen stellingen, en het is gewoon oorlog. Wat zou er al veel gewonnen zijn als
er dan eerst eens waardering voor elkaar was uitgesproken, ondanks allerlei
moeiten wellicht, toch eerst waardering: elkaar eren.
En zouden heel veel conflicten niet voorkomen kunnen worden
als er in de kerk en in kerkenraden veel meer een sfeer was waarin regelmatig
waardering voor elkaar wordt uitgesproken. ‘Weest in eerbetoon elkaar ten
voorbeeld.’ In de kerkenraad kennen we als standaardagendapunt van de brede
vergaderingen: ‘Broederlijk vermaan’. Is dat eigenlijk niet een beetje typisch?
Waarom hebben we geen agendapunt met deze naam: ‘Broederlijk eerbetoon’? Is
zo’n agendapunt niet veel te veel gedacht vanuit zonde en vergeving? Als we
werkelijk geloven dat we altijd weer mogen beginnen met de witte bladzijde, met
onze volmaaktheid in Christus en met ons nieuwe leven door de Geest, waarom
honoreren we dat dan niet door het agendapunt: ‘Broederlijk eerbetoon’ in
plaats van ‘Broederlijk vermaan’? Ik vraag maar.
En natuurlijk gaat het me nu niet om dat agendapunt, maar om
deze vraag: Hoe bewust zijn we er eigenlijk mee bezig dat we door God geroepen
worden elkaar te eren? Elkaar te waarderen? Elkaar te complimenteren? Of is dat
alleen iets voor de positivo’s onder ons? De sfeermakers? Dat dacht ik niet.
Het staat er zeer categorisch: ‘Weest elkaar in eerbetoon ten voorbeeld.’
* * *
Maar laten we ook nog weer even wat dieper afsteken. Want op
basis waarvan worden we eigenlijk geroepen tot eerbetoon aan elkaar? Ik zou
twee dingen willen noemen. 1) Op basis van onze identiteit. 2) Op basis van
Gods gebod.
Onze identiteit. Daar had ik het twee weken geleden ook over
in de preek. ‘Ken je identiteit’. En die identiteit werd zo verwoord: we zijn
geliefde kinderen van God. Zoals we allemaal in de kerk zijn: geliefde kinderen
van God. Kinderen van een gezin: ‘Weest in broederliefde elkaar genegen.’
Toegepast op kerkelijke conflicten: die predikant die wellicht inderdaad niet
optimaal functioneert, duidelijke fouten maakt zelfs: zie hem als geliefd kind
van God. Je mede-ambtsdragers in de kerkenraad: ze denken soms zo anders, je lijkt
wel eens in twee verschillende werelden te leven, toch allemaal: geliefde
kinderen van God, met allemaal dezelfde Vader.
En over die identiteit is nog meer te zeggen. Bijvoorbeeld
dit: in ieder mens zien we iets van het beeld van God. Geschapen naar het beeld
van God. En alleen daarom al waard om geëerd te worden. En we moeten elkaar in
de gemeente ook leren zien als priesters (Rom.12, 1): allemaal mensen die op
hun eigen manier hun lichamen stellen tot een levend, heilig en God welgevallig
offer. We eren elkaar dus niet omdat we zo aardig zijn, of omdat we geen fouten
maken, maar om onze identiteit in Jezus Christus: geliefd kind, beeld van God,
priester voor de levende Heer.
Op welke basis worden we geroepen tot eerbetoon aan elkaar?
Het tweede: op basis van Gods gebod. En dat gebod is goed, welgevallig,
volkomen. Dat is iets wat we moeten leren ontdekken. Dat staat ons niet direct
helder voor de aandacht. In Romeinen 12 vers 2 zie je dat ook terug. Daar staat
‘opdat gij moogt erkennen’. Pas als we hervormd worden door de vernieuwing van
ons denken, pas dan gaan we ontdekken dat het gebod van God om elkaar te eren
iets goeds is, iets welgevalligs, iets volkomens. Iets waar we uit onszelf niet
zo snel op zouden komen. En daarom zegt God het ook maar. Omdat we het uit
onszelf niet zouden bedenken: ‘Weest elkaar in eerbetoon ten voorbeeld.’ En
waar dat daadwerkelijk gebeurt zul je iets goeds zien gebeuren, iets
welgevalligs, iets volkomens. Daar vormen broeders en zusters steeds meer een
werkelijke gemeenschap. Laten we het elkaar daarom ook voordoen, laten we
elkaar een voorbeeld zijn. Geef waar je kunt een compliment aan je broeder of
zuster, aan je wijkouderling of wijkdiaken, aan wie ook maar een taak vervuld,
maar ook aan wie geen taak vervullen, maar er wel helemaal zijn, om mee te doen
in het eren van God en van zijn Zoon.
* * *
Maar dan toch nog maar een keer die vraag: ‘Hoe haalbaar is
dit? Wordt hier niet een ideaal getekend? Dit lukt je toch niet?’ Nee, dit lukt
ons niet als we alleen naar onszelf en de ander kijken. Want we kennen elkaars
fouten en gebreken wel. En die maken het vaak zo moeilijk om de ander eer te
betonen. Maar dat eerbetoon, heb ik net proberen duidelijk te maken, gaat
vooraf aan de dingen die we doen en waarin we vaak ook tekort schieten. Dat
eerbetoon heeft te maken met onze identiteit. Met wie we in Christus mogen
zijn. En als we daar oog voor krijgen (‘wordt hervormd door de vernieuwing van
uw denken’), leren we ook omgaan met tekortkomingen van een ander, lelijke
karaktertrekken, zwakke punten, grote fouten. Want eren betekent niet: dat je
alles maar pikt van de ander. Dat er geen enkele plaats meer is voor
‘Broederlijk vermaan’. Alleen dat vermaan krijgt dan een kader. Die benoem ik
nu even met twee woorden: het kruis van Jezus en de toorn van God
‘Kijk naar het kruis’. We vinden onze identiteit aan de voet
van het kruis van Christus. Daar zien we allereerst onze eigen zonde. Maar daar
kunnen we, samen met een broeder of zuster bij wie we een tekort opmerken, ook
samen elkaars zonde onder ogen zien. En dan schrikken we misschien ook niet
meer zo heel erg van een predikant die ook fouten maakt, of van ambtsdragers en
andere gemeenteleden die daar moeilijk mee om kunnen gaan. Als we leven in een
geestelijke cultuur van eerbetoon, hoeven we ook niet zo bang te zijn dat we
terecht komen in een cultuur van ‘elkaar afrekenen’. Dat bestaat niet als we
werkelijk het kruis van Christus kennen.
‘Laat plaats voor de toorn.’ Dat staat ook in dit
bijbelgedeelte. We hebben wel eens de neiging om te denken dat wij een zonde
bij een ander moeten benoemen en er ook min of meer mee moeten afrekenen. Wij
moeten ons gelijk zo vaak hebben. Maar dat hoeft niet. Als we een ander in een
geest van zachtmoedigheid hebben vermaand, en er wordt niet of nauwelijks
geluisterd, dan is het belangrijk om ook deze ruimte te hebben: dat we het bij
God neerleggen. Dat je zegt: ‘Here, ik geloof dat wat er gebeurt niet goed is,
en ik heb het tegen de betrokkene gezegd, in liefde. Bewaar mij nu voor mijn
toorn en mijn wraak en leer me om dat in uw hand te laten.’ Zoiets betekent
dat, denk ik: ‘Laat plaats voor de toorn.’ Dat is niet onze toorn. Dat is Gods
toorn.
* * *
Maar laat ik positief en bemoedigend mogen eindigen. Daar
vraagt dit bijbelwoord ook om. Om praktische bemoediging. ‘Weest in eerbetoon
elkaar ten voorbeeld.’ Drie heel praktische toepassingen geef ik daarom. Om mee
te oefenen, in de gemeenschap van de kerk. Want de kerk is geloof ik ook een
oefenplaats voor het elkaar leren eren.
Complimenteer elkaar. Geef elkaar oprecht gemeende
complimenten. Want als u erop let, ziet u dat er in de kerk heel veel dingen
gebeuren die gewoon mooi zijn. Waar je blij mee kunt wezen. Aandacht voor
elkaar. Een gesprek. Een arm om je schouder. Een mooi stuk muziek. Een helpende
hand. En ga zo maar door. Als we dat nu ook eens wat vaker hardop zeggen? ‘Ik
waardeer het erg, wat je doet.’ ‘Bedankt! Ik heb ervan genoten. Ik had het niet
willen missen.’ En zeg het ook maar eens tegen een ambtsdrager: ‘Ik ben blij
dat je zoveel tijd en energie in je ambtswerk wil steken.’ ‘Dat was een fijn
bezoek, daar wil ik je oprecht voor bedanken.’ Oftewel: spreek je waardering
voor elkaar ook uit.
Luister naar elkaar. Elkaar eren betekent ook dat je
werkelijk naar iemand luistert. Dat je de gedachten en gevoelens achter de
woorden probeert te peilen. Als iemand iets zegt, hebben we vaak de neiging om
te denken precies te weten wat hij of zij bedoelt. ‘Het moet allemaal weer
anders natuurlijk!’ Of: ‘O ja, dat is natuurlijk weer die aartsconservatieve
insteek van deze zuster.’ Niet doen. Probeer te peilen wat er achter de woorden
zit. Vraag eens door. Dat is ook een vorm van elkaar eren.
Groet elkaar. Misschien zegt u wel: ‘dat is
wel heel erg basaal. Dat hoeven we in de kerk toch niet tegen elkaar te
zeggen?’ Nou, het blijkt dat je dat ook in de kerk wel eens weer hardop moet
zeggen. Groet elkaar vriendelijk. Wat kunnen we elkaar soms kwetsen door elkaar
bedoeld, maar soms ook gewoon uit een stukje achteloosheid, letterlijk over het
hoofd te zien. Je kijkt soms straal langs elkaar heen. Eer elkaar door de ander
te groeten. Vriendelijk groeten. ‘Goedemorgen!’ ‘Fijn dat je er bent.’
‘Heerlijk om je weer te zien.’ Bij de voorbereiding van deze preek las ik dat
er in het Nieuwe Testament op maar liefst vijf plaatsen wordt opgeroepen om
elkaar te groeten. ‘Groet elkaar met de heilige kus.’ Paulus schrijft dat vier
keer. Petrus één keer. Hij zegt zelfs: ‘Groet elkaar met de kus der liefde.’
Blijkbaar is het nodig dat dat gezegd wordt. Dat van die kus, dat weet ik ook
niet helemaal. Want u hoeft elkaar straks ook niet allemaal in de hal van de
kerk in de armen te vallen. Maar dit zeg ik wel: ‘Groet elkaar! En wees elkaar
daardoor in eerbetoon ten voorbeeld.’
Complimenteer elkaar, luister naar elkaar en groet elkaar.
Broeders en zusters, zo praktisch is het Woord van Christus.
Laten we nu samen bidden of God ons wil leren elkaar te
eren...
Liturgie voor een morgendienst
Votum en groet
Psalm 122
Schuldbelijdenis en genadeverkondiging
Gebed
Schriftlezing: Romeinen 12
Psalm 103:3,4,5,7 (‘Met een beroep op de barmhartigheden
Gods’)
Preek over Romeinen 12:10b
Gebed
Lied 252
De Tien Geboden (vooraf: Psalm 119:1-3 onberijmd)
Psalm 119:7,12
Voorbeden
Collecte
Lied 473:1,2,3,4,5,10
Zegen