"Want allen, die door de Geest Gods geleid worden,
zijn zonen Gods."
Gemeente van de Here Jezus Christus,
Het is met twee kerken die zoeken naar eenheid als met een jongen en een meisje die verkering hebben: ze willen elkaar eerst beter leren kennen. Daar is de verkeringstijd nu voor: je hebt kennis gemaakt, er is een vonk overgesprongen, je hebt het gevoel dat je bij elkaar past en dat je samen verder wilt. Maar je trouwt niet hals over kop: je neemt echt de tijd om elkaar te leren kennen zodat je zeker weet dat het goed zit.
Zo hebben de Christelijke Gereformeerde Kerken en de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt verkering met elkaar. Ja, je zou kunnen zeggen dat we zelfs al verloofd zijn. Nou speelt er in de relatie tussen twee kerken nog wel iets meer dan in de relatie tussen een jongen en een meisje. Verkering blijft hoe dan ook een keuze die je weer ongedaan kunt maken als het niet blijkt te klikken. Maar zo is dat niet als het om twee kerken gaat die staan op hetzelfde fundament. We geloven van harte dat Jezus Christus ons roept om de eenheid te zoeken. Dat is niet vrijblijvend. Het is een opdracht. En de Here Jezus zelf heeft vol verlangen gebeden dat al Gods kinderen één zullen zijn. Eén in waarheid en één in liefde en één in de dienst aan de Here.
Dat beseffen wij, en onze christelijke gereformeerde broeders en zusters beseffen dat net zo goed. Christus roept ons om de eenheid te zoeken en de eenheid zichtbaar te maken hier op aarde. Maar hoe gaat het als een jongen en een meisje die uit heel verschillende gezinnen komen verkering krijgen? Die lopen ook wel eens aan tegen gewoontes en manieren van doen die ze niet zo goed van elkaar begrijpen. Misschien herkent u dat zelf ook wel: in het ene gezin gaan ze op een heel andere manier met elkaar om dan in het andere gezin. In de opvoeding worden ook verschillende accenten gezet. In het ene gezin ligt er bijvoorbeeld veel nadruk op dat je elkaar moet helpen, dat je behulpzaam moet zijn en waar je kunt de handen uit de mouwen moet steken. In een ander gezin vinden ze veel praten juist erg belangrijk, en dat je vooral ook eerlijk zegt wat je vindt en wat je voelt. En in weer een ander gezin, daar hebben ze aan een half woord genoeg. En dan is het best wel eens lastig, als je verkering hebt, om te wennen aan de sfeer en de gewoonten van het andere gezin. En soms begrijp je elkaar niet helemaal.
Dat zie je nu ook in de contacten tussen de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt en de Christelijke Gereformeerde Kerken. Er leeft een hartelijk verlangen om te gaan op de weg naar de eenheid, en toch loop je soms tegen verschillen aan, omdat je om zo te zeggen uit verschillende gezinnen komt, omdat je een verschillende opvoeding hebt gehad die uitkomt in verschillende manieren van doen en manieren van zeggen. Rond één onderwerp is dat vooral het geval. En dan gaat het om wat genoemd wordt: de toe-eigening van het heil. Bij dat onderwerp gaat het om vragen als: Hoe krijg je nu deel aan het heil dat Christus heeft verdiend? En hoe weet je nu dat je een kind van God bent? En wat doet de Heilige Geest in het leven van een gelovige? Dat zijn belangrijke vragen. En om op die vragen antwoorden te vinden, kunnen we maar op één plek terecht, en dat is het Woord van God. Hoe wordt er in de bijbel over deze dingen gesproken?
Daarom luisteren we vandaag samen naar een tekst uit de brief van Paulus aan de Romeinen. Het thema voor de preek is:
Gods kinderen laten zich leiden door Gods Geest.
* * *
Romeinen 8 is een hoofdstuk dat vol is van de Geest. Misschien weet u wel dat de brief aan de Romeinen voorál zo bekend en geliefd is omdat het grote thema van de brief de rechtvaardiging door het geloof in Christus is. Paulus wordt niet moe te benadrukken dat we niet zelf onze zaligheid kunnen verdienen, door ons bijvoorbeeld maar heel nauwkeurig aan de wet te houden. Want dat zit er bij mensen toch heel diep in: je wilt het graag zelf doen. Maar dat kan niet vanwege de zonde. Door de zonde is het zo radicaal mis met ons, dat we op geen enkele manier in eigen kracht tot God kunnen komen. Nee, Christus heeft onze zaligheid verdiend. En Christus alleen. En in Hem is al ons heil. Alleen als je Christus aanneemt als je Heiland, kun je leven. Alleen als je Christus omhelst worden je zonden vergeven en ben je rechtvaardig voor God.
Maar dat is nog niet alles. Het heil in Christus omvat niet alleen de rechtvaardiging, niet alleen de vergeving van onze zonden uit genade. Er is meer. Veel meer. Wie Christus in geloof aanneemt, ontvangt ook een nieuw leven, een leven door de Geest van Christus. En ook daar is Paulus vol van. Want God heeft in Christus twee prachtige cadeaus voor ons: de rechtvaardiging én de heiliging; de vergeving van de zonden én de vernieuwing van ons leven.
Over dat laatste gaat het heel in het bijzonder in Romeinen 8, dat hoofdstuk dat zo vol is van de Geest. Soms bestaat er wel eens de neiging om een tegenstelling te maken tussen Christus en de Geest, tussen het werk van Christus buiten ons en voor ons is gebeurd, en het werk van de Geest dat in ons gebeurt. En toch is daar bijbels gezien helemaal geen tegenstelling. Paulus begint het hoofdstuk over het leven door de Geest dan ook met Christus, in vers 1: ‘Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen, die in Christus Jezus zijn.’ En in vers 9 noemt hij de Geest ook nadrukkelijk de ‘Geest van Christus’. Want in de Heilige Geest hebben we altijd met Christus Zelf te maken. En als we spreken over het werk van de Heilige Geest in het leven van de gelovige, dan gaat het nog steeds over het werk van Christus. Want Christus wil méér dan alleen ons bevrijden van onze zonden. Hij wil ons ook bevrijden tot een nieuw leven. Christus wil dat het heil ook zichtbaar wordt in het leven van gelovige mensen. En daarom geeft Hij zijn Geest. Ook dat hoort bij het heil. Het heil dat Christus voor ons heeft verdiend omvat ook het leven door de Geest.
* * *
Nu kan ik me voorstellen dat iemand denkt: maar komt de mens dan niet teveel in het middelpunt te staan? Is dat niet heel gevaarlijk als we in ons leven op zoek gaan naar de vrucht van de Geest, naar wat het heil in ons leven uitwerkt? Lopen we niet het gevaar om dan vooral naar onszelf te kijken en niet langer naar Christus en dat we daardoor Christus niet meer eren? Lopen we niet het gevaar dat we onze zekerheid dan zoeken in ons eigen hart en in ons eigen leven en niet langer in de genade van God?
Laat ik proberen om daar met behulp van een voorbeeld iets over te zeggen. Stel je een beeldhouwer voor. Een kundig man met heel veel talent. Hij zit in zijn atelier en voor zich heeft hij een brok steen en daar maakt hij een beeld van. En je staat erbij te kijken. En je ziet hoe mooi het wordt. Hoe kunstig dat beeld eruit komt te zien. Prachtig gewoon! En dan zeg je: ‘Wat is dat een mooi beeld! Wat ziet dat er geweldig mooi uit!’
En dan heb ik nu een vraag: als je kijkt naar dat beeld en als je dan zegt dat het mooi wordt, gaat dat dan ten koste van de eer van de beeldhouwer? Natuurlijk niet. De beeldhouwer wil niets liever dan dat je zegt dat het een mooi beeld wordt.
Zo is het nu ook met ons. Wij zijn dat beeld. En Christus is de Beeldhouwer. En door zijn Geest is Christus bezig iets moois van ons te maken. En als je dat dan ziet gebeuren, als je dat opmerkt in je eigen leven of in het leven van je medegelovigen, en je zegt: ‘Het wordt mooi’, staat de mens dan teveel in het middelpunt? Nee! Tenminste niet als je bedoelt te zeggen: ‘Wat maakt U er iets moois van!’ Wie zegt: ‘Wat een mooi beeld’ eert niet het beeld, maar de Beeldhouwer: onze Heiland, Jezus Christus.
* * *
Zo worden we dus geroepen om het werk van Christus’ Geest in onze levens op te merken. Waaraan herken je dat werk nu? Waaraan herken je mensen die dankzij het werk van Christus tot kinderen van God zijn aangenomen?
Paulus geeft daarvoor in vers 14 van hoofdstuk 8 een heel duidelijke regel: Kinderen van God laten zich leiden door de Geest van God. Op grond van wat God belooft mogen we geloven dat de Geest van Christus aan ons gegeven is. Het teken en zegel van die belofte wordt ons in de doop gegeven. Want ‘als we gedoopt worden in de naam van de Heilige Geest - zegt het Doopformulier - worden we ervan verzekerd dat de Heilige Geest in ons wonen wil en ons tot levende leden van Christus wil maken’. Daarover gaat het nu in Romeinen 8. Als je bij Christus hoort, dan gebeurt er wat in je leven. Dan neemt de Geest bezit van je. Dan gaat Hij in je wonen. Dan krijg je de gezindheid van de Geest. Dan ga je wandelen naar de Geest. Dat zijn zo een paar verschillende uitdrukkingen die Paulus gebruikt voor dat nieuwe leven van kinderen van God. En dat staat dan tegenover het wandelen naar het vlees en de gezindheid van het vlees. Dat is het oude leven. Het leven zonder Christus. Het leven dat leidt tot de dood.
Nou, daarvan worden we verlost door het bloed van Christus. Dat is voorbij. Er is een nieuwe situatie ontstaan met dat we bij Christus zijn gaan horen. In vers 12 brengt Paulus dat zo onder woorden: ‘we zijn niet langer schuldenaars van het vlees om naar het vlees te leven.’ Een schuldenaar, dat is iemand die verplicht is om iets te doen. Je kunt het vergelijken met de dienstplicht. Tot een aantal jaren geleden kenden we in ons land de dienstplicht. Dat hield in dat je als jongen van achttien opgeroepen werd om in militaire dienst te gaan. Niet iedereen hoefde dat, en je kon ook nog afgekeurd worden. Maar als er geen goede redenen waren om niet in militaire dienst te gaan, dan moest dat dus gewoon. Daar kwam je niet onderuit. Dat was de dienstplicht. Nou, ‘schuldenaar van het vlees zijn’ betekent niets minder dan dit: dat je verplicht bent om naar het vlees te leven, je bent er een soort gevangene, een slaaf van. Je komt er niet onderuit. Dat is je situatie zonder Christus. Je bent dienstplichtig aan de zonde en aan de duivel en dat loopt uit op de dood.
Maar als je bij Christus hoort, dan krijg je ook de Geest van Christus en dan ga je - zegt Paulus - de ‘werkingen van het lichaam’ doden. Letterlijk staat er: de praktijken van het lichaam. Dat zijn de dingen die je doet als je je door het vlees laat leiden, als je in dienst bent van de duivel. Het zijn de dingen die je worden ingegeven door een zondig hart. Dan koester je bijvoorbeeld je haat. Dan heb je God niet lief en je naaste niet maar alleen maar jezelf. Dan heb je een hekel aan de wet van God en trek je je ook niets van die wet aan. Dan ben je nooit bedroefd over je zonde. Integendeel: dan heb je plezier aan bijvoorbeeld je gevloek, of je overspel, of je geroddel, of je hebzucht.
Maar als dat waar is, als je daar plezier aan hebt, dan ben je dus geen kind van God, in de betekenis die Paulus daar aan geeft. We gebruiken die uitdrukking ‘kind van God’ ook vaak op een andere manier. Dan bedoelen we daarmee dat je tot kind van God bent aangenomen vanwege de belofte van God aan de gelovigen en hun kinderen. En die belofte is zichtbaar geworden in je doop. En ook zo mogen we spreken over het ‘kind van God zijn’: we zijn door God aangenomen en mogen delen in de beloften van het verbond. En die beloften zijn echt waar, want wat God belooft is altijd echt waar.
Maar Paulus spreekt hier in Romeinen 8 op een andere manier over het kind van God zijn. Want dat kindschap moet zichtbaar worden in het leven van een gelovige. Of misschien is het beter om het anders te zeggen: Christus wil door zijn Geest geven dat je herkenbaar bent als kind van God. Je kunt het wel vergelijken met hoe je kind bent van je ouders. Daar kun je ook op twee manieren naar kijken. Allereerst ben je kind omdat je vader en je moeder je natuurlijke, je biologische ouders zijn. En dat kun je natrekken: ga maar naar de burgerlijke stand, en ze toveren uit de computer een briefje te voorschijn waaruit blijkt dat je een echt kind van je ouders bent. En datzelfde geldt trouwens ook voor kinderen die aangenomen zijn: ook dat is ergens op papier vastgelegd: jij bent het geadopteerde kind van déze ouders. Maar bij dat kind-zijn hoort ook een bepaald gedrag, een bepaalde houding tegenover je ouders. Neem nou de gelijkenis die de Here Jezus vertelt over de verloren zoon (Lukas 15). Die zoon was een echt kind van zijn vader. Maar toen hij zijn erfenis kwam opeisen en zijn biezen pakte en erop uit ging ver van zijn ouderlijk huis vandaan, was hij toen nog steeds een kind van zijn vader? ‘Ja’, kun je zeggen, want zijn vader bleef zijn biologische vader. Maar je kunt ook ‘nee’ zeggen: op geen enkele manier gedroeg hij zich als een kind van zijn vader. Hij liet niet zien dat hij zijn vader liefhad. Hij luisterde niet naar zijn vader, integendeel, hij ging juist naar een plek waar hij zijn vader nooit weer hoefde tegen te komen. Hij gedroeg zich dus op geen enkele manier meer als een kind.
Nou, zo is dat nu ook in onze verhouding met de Here God. Op grond van Gods beloften, die echt waar zijn mogen we zeggen: ‘we zijn aangenomen tot Gods kinderen’. Maar als we vervolgens niet luisteren naar God, als we de Geest van Christus zijn werk in ons niet laten doen, dan zijn we dus niet herkenbaar als kind van God. Paulus legt er nu de nadruk op dat het kind van God zijn zichtbaar wordt in je leven. Namelijk als je je laat leiden door de Geest. Kinderen van God laten zich leiden door de Geest van God. Kinderen van God die herken je daaraan dat ze worden geleid door de Geest.
* * *
Maar wat houdt dat dan in: ‘je laten leiden door Gods Geest’? Dat houdt in dat je het initiatief uit handen geeft en het legt in handen van de Geest. Wat wilt U dat ik doen zal? Dat is dan de vraag die je leven beheerst. Je zoekt naar de wil van God. En je vindt die wil van God in de wet. Want die wet heeft in het leven van Gods kinderen niet afgedaan. Dat is niet een gepasseerd station. Integendeel: als kind van God heb je de wet van God van harte lief. Paulus noemt die wet dan ook ‘de wet van de Geest des levens’ (vers 2). Een kind van God ontdekt telkens opnieuw dat je alleen als je leeft naar de geboden van de Here werkelijk vrij bent. Het lijkt wel vrijheid, als je niet langer aan de geboden gebonden bent, maar in werkelijkheid ben je dan een gevangene: een gevangene van je eigen zonde, een gevangene van de duivel, een gevangene van de dood. Want als je de leiding in je leven niet overgeeft aan de Geest van God, dan is de satan er als de kippen bij om de leiding over te nemen. Nee, kinderen van God laten zich leiden door de Geest van God. Die Geest is hun Wegwijzer: Hij wijst de weg van het leven.
Je laten leiden door de Geest. Dat wordt ook zichtbaar in hoe je omgaat met de Here. De Geest leert je namelijk, niet om opnieuw te vrezen, niet om opnieuw bang te zijn voor een eisende God die als een harde Heer je afrekent op de fouten, die jij als slaaf maakt. Nee, de Geest leert je juist om met God om te gaan als met een Vader. Je mag een zoon zijn, een dochter van God. Je mag vertrouwelijk met Hem omgaan. Paulus spreekt over ‘de Geest van het zoonschap’. De Geest van Christus leert ons vertrouwelijk met God om te gaan, als kinderen. Hij leert ons bidden, vol vertrouwen roepen: ‘Abba, Vader’. En dat is een heel innige, een heel intense aanspraak. Kinderen van God zijn herkenbaar aan hun vrijmoedige en vertrouwelijke, hun biddende omgang met de Here in de hemel die zij kennen als hun Vader.
Je laten leiden door de Geest. Dat komt ook tot uiting in wat Paulus zegt in een andere brief. De brief aan de Galaten, hoofdstuk 5. Daar wordt precies dezelfde uitdrukking een keer gebruikt, in vers 18: ‘Indien u zich door de Geest laat leiden, dan bent u niet onder de wet.’ Paulus bedoelt daarmee de wet in de betekenis van de harde wet, waaraan je in eigen kracht moet zien te voldoen. Maar Christus heeft al voor ons aan de eis van de wet voldaan. En we krijgen door de Geest van Christus deze wet terug als de regel van het nieuwe leven. En in dat nieuwe leven, het leven van kinderen van God, gaat de vrucht van de Geest groeien. Heel concreet en zichtbaar. Dat is dus niet iets wat we zelf wel even doen. Het is een vrucht die alleen maar groeien kan door de Geest van Christus. Een negenvoudige vrucht. Kinderen van God zijn mensen die weten wat liefde is, die de blijdschap kennen, die zoeken naar vrede. Gods kinderen zijn herkenbaar aan hun lankmoedigheid, hun vriendelijkheid, hun goedheid. Kinderen van de Here weten van trouw en zachtmoedigheid en zelfbeheersing. Zo lijken kinderen van God op de eniggeboren Zoon van God: Jezus Christus. Ze vertonen, dankzij het werk van de Geest, steeds meer zijn beeld.
Je laten leiden door de Geest. Ik wil ook nog een paar voorbeelden uit de belijdenis van de kerk noemen. Want die belijdenis spreekt op heel veel plaatsen over het leven van Gods kinderen. Over wat we mogen weten en over wat we mogen ervaren in de omgang met de Here. Over wat we ook wel mogen noemen de bevinding van het geloof. Want het geloof brengt bevinding met zich mee, geloofservaring als het werk van Christus’ Geest in het leven van Gods kinderen.
Kinderen van God vertrouwen erop dat God alles doet meewerken ten goede (Zondag 10). Kinderen van God zoeken door de kracht van de Geest wat boven is, waar Christus zit aan de rechterhand van de Vader (Zondag 19). Kinderen van God hebben een geweten dat hen aanklaagt omdat ze tegen alle geboden van God zwaar gezondigd hebben (Zondag 23) en ze zijn oprecht bedroefd over die zonden (Zondag 33). En tegelijk kennen ze ook de hartelijke vreugde in God door Christus en lust en liefde om naar de wil van God in alle goede werken te leven (Zondag 33). Dat is allemaal te vinden in het leven van kinderen van God die zich laten leiden door de Geest van God. Ook de Dordtse Leerregels spreken over het leven van Gods kinderen, over de bevinding die er is in de omgang met de Here. Er wordt gesproken over nederigheid en kinderlijke eerbied, over een godvrezend leven en vurige gebeden, over standvastigheid in alle strijd, over het kruisdragen, het belijden van de waarheid en de blijvende blijdschap in God (DL V,12).
* * *
En met dat we dit allemaal noemen, zo vanuit de Heilige Schrift en vanuit de belijdenis van de kerk, komt de vraag op ons af: Herkent u dat nu ook in uw eigen leven? Die droefheid over uw eigen zonde bijvoorbeeld. Is dat er? En die kinderlijke eerbied, die oprechte liefde, en die lankmoedigheid, dat geduld. Zijn die te vinden in uw leven? En dat vertrouwen op Gods eindeloze goedheid soms tegen je eigen gevoel in. Herkent u het in uw eigen leven?
Misschien zegt u wel: ‘Ja, dat herken ik. Dat ik zondig ben doet me eindeloos zeer, want ik weet dat ik God daarmee op het hart trap. En die blijdschap die ken ik ook, want ik vind het geweldig dat God mij, arme zondaar, mijn zonden vergeeft. En ja, gelukkig, ik vind het moeilijk, maar die lankmoedigheid, dat geduld van Christus, daarvan zie ik ook iets terug in mijn omgang met mensen om me heen.’ Broeders en zusters, als dat zo is: Prijs dan Christus! Het is allemaal de vrucht van het werk van zijn Geest!
Misschien zegt u wel: ‘nee, ik herken dat eigenlijk niet, dat wat u nu ‘het nieuwe leven’ noemt. En weet u, ik heb eigenlijk wel genoeg aan de vergeving. Al die dingen die u noemt, dat is voor de hardlopers in de kerk. Ik doe het wel een beetje rustig aan. Het hoeft voor mij allemaal niet zo nodig.’ Ik kan me eigenlijk nauwelijks voorstellen dat iemand dat hardop zal zeggen, maar misschien is het toch de werkelijkheid die leeft in uw hart. En dan is er maar één ding te zeggen: Bekeer u. Bekeer u tot God en laat u toch leiden door de Geest van Christus. Wees niet langer een kale boom, maar laat de vrucht van de Geest toch groeien in uw leven.
Misschien zijn er ook wel broeders en zusters die zeggen: ‘Die droefheid over de zonde, die blijdschap in Christus, dat diepe vertrouwen, die lust en liefde om naar de wil van God in alle goede werken te leven, ik zie het niet in mijn leven, maar ik zou zó graag willen dat het er was. Dat is nu de grote aanvechting in mijn leven: waarom geeft Christus mij dat niet? Ben ik wel een kind van God?’ Tegen u mag ik zeggen: kijk naar Christus die voor u gekruisigd is en vertrouw toch op Gods beloften. Laat u niet ontmoedigen want al uw zonden en tekortkomingen zijn vergeven door Christus’ bloed. Dat is vast en zeker.
* * *
Broeders en zusters, kinderen van God laten zich leiden door de Geest van God. U mag zeker weten dat de Geest niets liever wil dan de leiding nemen in uw leven. Geloof dat. En ga dan op zoek naar het werk van Christus’ Geest. Want dat werk wordt zichtbaar en is herkenbaar. En dan gaat het er niet om dat we onszelf vervolgens op de borst kloppen. En het gaat er al helemaal niet om dat we onze zekerheid zoeken in de vruchten van de Geest. Onze zekerheid ligt alleen in Christus. Hij is onze rechtvaardiging en Hij is onze heiliging. Zijn naam zij geprezen tot in eeuwigheid!
Amen.
Liturgie
Psalm 130:1,2,3
Psalm 130:4
Romeinen 8:1-17
Psalm 119:50,60
Romeinen 8:14
Psalm 25:2,6,7
Gezang 19