Opmerkingen over de prediking

Handgeschreven notities van C. Veenhof voor homiletiekcolleges (zonder jaar)

 

1.       De situatie bij de prediking wordt bepaald door twee grootheden. 1e het bijbelwoord, 2e de samengekomen gemeente. Die moeten voor de prediking in relatie met elkaar worden gebracht. De prediking is bediening van het bijbelwoord aan de vergaderde gemeente.

2.       In dat in relatie brengen komt tot stand, wordt werkelijkheid waartoe het woord bestemd is. In het woord waren, zijn, blijven de mensen betrokken. Het woord is intentioneel op de mens gericht. Het is aanspraak, toespraak, boodschap. Gods condescentie. Zonder die intentionaliteit geen “woord”. Wel verwoorde idee, gedachte. Woord komt pas tot zijn doel, effect door het gehoord-worden. Dan woord-heid tot volle realiteit.

3.       Zonder dat woord is de mens geen waarachtig mens. Geschapen door Gods Woord. Bestemd om Gods Woord te horen. Ontvangt zijn volle menselijkheid door het horen van het Woord. Hij kent zichzelf pas door het woord. Vgl. “voedsel”.

4.       Bijbelwoord voor velen iets op een afstand, ontsluit zich pas door de historiserende, afstandnemende beschrijvingswijze, grammaticaal-historische bewerking. Iets in zichzelf, op zichzelf, object dat bewerkt moet worden. Verslag van wetenschappelijk onderzoek, historische documenten enz. Bizondere van een preek is dan dat er bij dit objectieve iets persoonlijks bijkomt. Dat maakt een preek tot preek. Homiletische probleemstelling: is de prediker open voor dit woord? heeft hij contact met zijn tijd? Hoe is het met zijn verhouding tot God? zijn levensstrijd? Subjectieve vormgeving van het objectieve.

5.       Evenzo mens beschouwd als in zichzelf rustend wezen. Mens zijn, meent men, is onafhankelijk van Gods Woord. Of het erbij komt of weg blijft verandert aan het mens-zijn niets. In het eerste geval komt er wat bij, wat op. Maar de menselijkheid, de humaniteit, is daarvan onafhankelijk.

6.       Woord intentioneel op de mens gericht. Daarom moet het gepredikt worden. Daarop aangelegd. Daardoor intentionele gerichtheid geactualiseerd. Prediking adaequate interpretatie. Muziek om uitgevoerd te worden. Gods Woord om gepredikt te worden. Prediking genademiddel bij uitstek.

7.       Evenzo mensen als mensen voor Gods Woord bestemd. Zij ontvangen het leven door het woord. Zij worden gericht door het woord. Zij komen in de heilsituatie door het woord. Zaad der wedergeboorte. Spijze der ziel. Zelfkennis door het woord.

8.       Prediking (-onleesbaar woord-). Verwant is b.v. propaganda-rede. Die wil ook effekt bereiken in de hoorders. Ze bevat evenwel geen boodschap. Een boodschap die een gebeuren verhaalt.

9.       Situatie van de prediking is zo door een tweeledig faktum bepaald. Nl. dat het woord gesproken wordt wordt tot horende mensen. Het beeld van een kerkdienst - evangelisatie- zendingspreek - is een goede illustratie ervan. Het gaat om het horen van het woord. Niet om een rede over het Christendom, of een verhandeling over het dogma.

 

Deze 9 punten (op twee pagina’s) vormen de inleiding op een langdurig betoog over het karakter van het woord in punt 10 (anderhalve pagina over ‘evangelie’) en punt 11 (18 pagina’s over ‘kerygma’, ‘openbaring’ met aandacht voor Bultmann en Heidegger)