1

Ik wil het vanmorgen met jullie hebben over thuis zijn en je thuis voelen. Eerst een vraag. Niet om hardop te beantwoorden, maar even bij jezelf te laten landen: Waar voel jij je thuis? (…)

Misschien is dat…

als je bij je gezin bent, samen rond de tafel.

als je buiten bent, in de natuur, wandelend, met ruimte in je hoofd.

als je op de bank zit en muziek luistert die je raakt.

als je in de kerk bent en samen zingt.

als je met vrienden in een café zit.

als je werkt en merkt: dit past bij mij.

als je alleen bent, in de stilte.

of in een gesprek waarin je echt gezien en gehoord wordt.

Misschien kwam er bij jou één plek naar boven. Misschien ook een verlangen.

Je thuis voelen heeft vaak te maken met veiligheid. Met mensen bij wie je niets hoeft te bewijzen. Met ontspanning. Met erbij horen. Met gekend en aanvaard zijn. Met dat diepe gevoel van geborgenheid: hier mag ik zijn.

2

En tegelijk is er ook een andere kant. Misschien raakt diezelfde vraag – waar voel jij je thuis – juist aan iets dat schuurt. Aan momenten of plekken waarop je je niet thuis voelde. 

Dat je je niet thuis voelt in je eigen lichaam. Niet in je eigen huis. Niet op je werk of in je klas. Misschien zelfs niet in de kerk. 

Dat gevoel van vervreemd zijn, verdwaald zijn. Veel mensen kennen dat. Soms letterlijk, dat je moest verhuizen wat je eigenlijk niet wilde. Of dat je je eigen land moest verlaten en nu asielzoeker bent, zonder vaste grond onder de voeten. 

Maar dat niet thuis zijn kan ook vanbinnen zitten: dat je je vervreemd voelt van jezelf, van je gedachten en gevoelens. Dat je in verwarring bent over alles wat verandert. 

Je kunt ook voorzichtig zijn geworden. Sceptisch. Bang voor nabijheid, omdat vertrouwen ooit beschadigd raakte. Je houdt afstand, niet omdat je dat wilt, maar omdat dat nu veiliger voelt.

En soms is het nog pijnlijker: de plek waar je je vroeger thuis voelde, is een vreemde plek geworden. Je bent er wel, maar niet meer echt. Als je je ergens niet thuis voelt, dan mis je iets. Je mist veiligheid. Je mist verbondenheid. Je mist vreugde.

3

Ik vertelde vorige week zondag al dat het me raakte dat de afscheidswoorden op de rouwkaart van Branca precies aansluiten bij het thema dat op deze derde Adventszondag aan de orde zou komen.

Ik laat die woorden nog een keer horen:

“Ik heb heel wat geleden,

dat behoort nu tot verleden,

nu in het eeuwig Vaderhuis,

ben ik waar ik nooit geweest ben:

Thuis.”

Branca nam een bijzondere plek in in onze gemeente. Voor velen van jullie was zij iemand met wie je intens hebt meegeleefd,

in liefde, in hoop, maar ook in het dragen van wat zwaar was. Branca was vol geloof. En tegelijk was er veel lijden in haar leven. 

Haar woorden maken iets voelbaar van wat het betekent om je niet thuis te voelen. Omdat het leven soms geen veilige plek wordt. Alsof je onderweg bent, maar nog niet aangekomen. Alsof je leeft met een diep verlangen, dat hier nog geen rust vindt.

En haar afscheidswoorden raken dat aan, en maken dat ook voelbaar: niet thuis zijn, een niet-thuis-gevoel in dit leven, en dan eindelijk Thuis zijn bij God in het Vaderhuis.

4

En ik denk dat die naam voor Jezus die vandaag centraal staat precies raakt aan dat verlangen naar thuis zijn. Bij God in de hemel, maar ook al hier op aarde. Als Jesaja de messias die we verwachten Eeuwige Vader noemt, kust hij ons verlangen wakker naar thuis komen.

Laten we die naam even verkennen. Eeuwige Vader. Ik vond dat vroeger altijd een wat merkwaardige naam. Hoe kan Jezus, die de Zoon van God is, nu Vader worden genoemd? 

In het Hebreeuws staan er twee korte woorden: ‘ab en ‘ad. Samen: ‘abi ‘ad. Andere Hebreeuwse namen voor de Heer zijn wat bekender zoals: Immanuël, Adonai, Jahweh, El Shaddai.

’Av betekent vader. Dat kennen we wel van het Hebreeuwse Abba. Maar het wordt hier niet allereerst gebruikt in de biologische betekenis. Het is een woord dat warmte en verbondenheid in zich draagt. In de wereld van Jesaja is de vader iemand die je een plek geeft, iemand die je beschermt, iemand die zegt: ‘jij hoort erbij’. Het gaat niet over autoriteit of familierelaties. Maar meer over een bron van verbondenheid, dat je ergens thuishoort.

En het tweede woord, ’ad, betekent altijd. Voortdurend. Onophoudelijk. Het is een woord dat verder reikt dan tijd. Alsof Jesaja zegt: de plek waar je thuishoort, houdt nooit op. De zorgzaamheid die je ervaart, stopt niet. De verbondenheid blijft, altijd.

Wanneer Jesaja dus zegt dat deze Messias ‘Eeuwige Vader’ als naam zal dragen, bedoelt hij niet dat Jezus een soort van biologische of theologische vader wordt. Nee, hij zegt: in Hem ontmoet je een zorgzaamheid en bewogenheid die nooit opraken een thuishoren dat niet wegslijt, een nabijheid die nooit breekt, ook als het leven wel breekt. De naam zegt: Ik laat je niet los, Ik zie je, je mag bij Mij wonen, bij mij kun je thuis zijn.

5

Ik hoop dat die naam zo nieuw voor je gaat glanzen. ‘Eeuwige Vader’. Dat is eigenlijk wat ik met deze preken op de vier Adventszondagen wil bereiken: dat de namen van Jezus voor je gaan stralen en  dat ze betekenisvol voor je worden.

Want elke naam voor Jezus is weer een uitnodiging om iets te zien van zijn heerlijkheid, zijn glorie, zijn luister – van alles wat Hem uniek, bijzonder, belangrijk, boeiend en onmisbaar maakt. De glorie van Christus, daar gaat het over. Die aanbidden we in de kerk.

We aanbidden de glorie van Christus als Koning van het koninkrijk omdat Hij steeds opnieuw tegen ons zegt: “Het koninkrijk is nabij, kom tot inkeer en geloof dit goede nieuws” (Marcus 1:15)

We aanbidden de glorie van Christus als Wonderbare Raadsman omdat “in Christus alle schatten van wijsheid en kennis verborgen liggen” (Kolossenzen 2:3). 

We aanbidden de glorie van Christus als Sterke God door wie we kunnen zeggen en ervaren: “Ik vermag alle dingen in Hem die mij kracht geeft” (Filippenzen 4:13).

We aanbidden de glorie van Christus als Eeuwige Vader en herinneren ons steeds weer dat Hij zegt: “Wie Mij liefheeft zal zich houden aan wat Ik zeg; mijn Vader zal hem liefhebben, en mijn Vader en Ik zullen bij hem komen en bij hem wonen” (Johannes 14:23).

We aanbidden de glorie van Christus als Vredevorst en vergeten nooit meer dat Hij steeds opnieuw zegt: “Vrede laat Ik jullie na; mijn vrede geef Ik jullie” (Johannes 14:27).

6

Die glorie vinden we ook in Psalm 27 waaruit we lazen. En die glorie is niet iets afstandelijks of groots in de verte, maar een nabijheid waarin je kunt wonen. 

De psalm begint met vertrouwen: “De HEER is mijn licht, mijn behoud, wie zou ik vrezen?” Maar al snel wordt er ook spanning voelbaar, dreiging en onrust. De psalm is geen triomfantelijk lied van iemand die alles op orde heeft, maar het gebed van iemand die weet hoe kwetsbaar het leven is. 

En dan komt die ene zin, waar voor mij het hart van die psalm klopt: 

“Ik vraag aan de HEER één ding, het enige wat ik verlang: wonen in het huis van de HEER alle dagen van mijn leven, om de liefde van de HEER te aanschouwen, Hem te ontmoeten in zijn tempel.”

Dat is geen ontsnapping uit de werkelijkheid. Dat is geen verlangen om weg te zijn uit de wereld. Het is het verlangen om thuis te zijn bij God, midden in alles wat onrustig, bedreigend en onaf is. 

Wonen in het huis van de HEER, en daar je thuis voelen omdat daar liefde stroomt. En als er liefde stroomt is daar de glorie van de HEER die we ontmoeten in Jezus, de messias.

Psalm 27 ademt precies dat wat in de naam Eeuwige Vader samenkomt: een God bij wie je mag wonen, bij wie je gezien bent,

bij wie angst niet het laatste woord heeft. Dat is de glorie van Christus: dat Hij ons niet alleen redt, maar ons thuisbrengt in de nieuwe wereld van zijn en onze Vader in de hemel.

7

En naast Psalm 27 klonk zojuist ook dat andere, vertrouwde gedeelte uit Johannes 14. Woorden die Jezus spreekt in de nacht vóór zijn afscheid. Hij spreekt niet tegen mensen die rustig zijn, 

maar tegen leerlingen bij wie onrust, angst en verwarring door elkaar lopen. “Wees niet ongerust,” zegt Hij. Niet als een bevel, maar als een uitnodiging om te vertrouwen. Alsof Hij zegt: laat je hart tot rust komen bij Mij.

En dan gebruikt Jezus datzelfde beeld dat we in Psalm 27 zagen:

een huis. “In het huis van mijn Vader zijn veel kamers.” Geen krappe plek, geen noodopvang, maar ruimte. Plaats. Toekomst ook. Want Jezus zal eens terugkomen en dan wordt heel deze wereld de plek waar we ons allemaal volledig thuis zullen voelen.

Opvallend vind ik dat Jezus niet zegt dat wij de weg zelf maar moeten vinden. Hij zegt dat Hij een plaats gereed maakt. Dat Hij ons meeneemt. Thuiskomen begint hier niet bij onze zoektocht, maar bij Gods beweging naar ons toe. Want, zegt Jezus: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven.” 

En we zien nu ook hoe nauw Jezus en de Vader met elkaar verbonden zijn. Wie Jezus ziet, ziet de Vader. Wie Jezus kent, leert het Vaderhuis kennen. Eeuwige Vader krijgt hier een gezicht. Waar Ik ben daar mogen ook jullie zijn.

8

Thuis zijn. Ik hoop dat je er iets van ervaart. Dat misschien zelfs merkt: ik verlang naar méér thuiskomen – bij God, bij mensen, in de kerk, bij jezelf. Maar er is ook altijd weer dat andere, dat niet-thuis-gevoel.

Misschien helpt het om te zien dat Jezus dat zelf ook kende. Hij vond geen vanzelfsprekend thuis op aarde. Hij werd geboren in een stal. Hij moest als kind vluchten naar Egypte. Hij ontmoette mensen die hem vijandig gezind waren. Hij zei het zelf: “De vossen hebben holen en de vogels hebben nesten, maar de Mensenzoon heeft geen plaats waar Hij zijn hoofd te ruste kan leggen” (Matteüs 8:20).

Uiteindelijk eindigde zijn weg zelfs buiten de stad, buiten de bewoonde wereld, aan een kruis: plek van verbanning, van buitensluiting, van niet-thuis zijn. Waar Jezus zelfs riep: “Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten?” Maar dat waren niet zijn laatste woorden. Die klonken zo: “Vader, in uw handen leg Ik mijn geest.” Zo kwam ook Jezus Thuis bij de Vader.

9

Er schoot mij tenslotte nog een verhaal te binnen dat gaat over thuis komen. En ik noem het nog even omdat het verhaal doorklinkt in het lied dat we zo gaan zingen. 

Het is de gelijkenis van de twee zonen. Twee zonen die allebei niet thuis zijn. De jongste vertrekt. Hij probeert zijn vrijheid elders te vinden. Hij denkt dat het leven pas begint als hij los is van het huis van zijn vader. Hij zoekt zijn geluk ver weg, maar raakt onderweg alles kwijt. En dan ontwaakt het verlangen naar huis.

De oudste blijft. Hij gaat niet weg. Hij doet wat hoort. Maar zijn hart is verhard. In hem groeit vervreemding, bitterheid, het gevoel dat hij nooit echt gezien is.

En dan is er de vader. En die vader in de gelijkenis, dat is Jezus. Die vader staat alleen maar klaar om zijn zonen welkom te heten. Welkom thuis. De jongste zoon rent hij tegemoet. Hij omhelst hem. En de vader gaat naar buiten om de oudste te zoeken. En die zoon zegt vol bitterheid: “Al jarenlang werk ik voor u en nooit ben ik u ongehoorzaam geweest als u mij iets opdroeg, en u hebt mij zelfs nooit een geitenbokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren. Maar nu die zoon van u is thuisgekomen, hebt u voor hem het gemeste kalf geslacht.” Wat proef je hier de vervreemding, het verdwaald zijn in de eigen bittere gedachtewereld.

En wat zegt de vader? Wat zegt Jezus, die we vandaag ontmoeten als de Eeuwige Vader? 

Hij zegt: “Mijn jongen, jij bent altijd bij me, en alles wat van mij is, is van jou.” 

Je bent al thuis. 

Open je ogen, open je hart. 

Je bent al thuis.

Zullen we dit samen beamen door het lied Thuis van Sela te zingen?

“Welkom thuis, hier mag je zijn.  De Vader viert een feest.”


Gesprekvragen

Gespreksvragen

  1. Welke plek of situatie uit het begin van de preek raakte jou het meest als het gaat om je thuis voelen? En waarom juist die?
  2. Waar herken jij iets van het niet-thuis-gevoel in je eigen leven (nu of vroeger), en wat mis je daar dan het meest?
  3. Wat deed het met je om de afscheidswoorden van Branca te horen in relatie tot het thema thuis en Eeuwige Vader?
  4. De preek zegt: “Je thuis voelen heeft te maken met veiligheid, verbondenheid en vreugde.” Welke van deze drie is voor jou op dit moment het meest kwetsbaar?
  5. Welke van de manieren waarop in de preek de glorie van Christus wordt benoemd (Koning, Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst) raakt jou op dit moment het meest, en wat zegt dat over wat jij nu nodig hebt in je geloof en je leven?
  6. In Psalm 27 vraagt de bidder één ding: wonen in het huis van de HEER. Wat betekent dat verlangen voor jou, los van de vraag of je dat ook zo ervaart?
  7. Jezus zegt in Johannes 14: “In het huis van mijn Vader zijn veel kamers.” Wat zegt dit beeld jou over God en over jouw plek bij Hem?
  8. Jezus kende zelf het niet-thuis-zijn. Op welke manier helpt dat jou om je eigen gevoelens van vervreemding of gemis serieuzer te nemen?
  9. In de gelijkenis van de twee zonen: herken jij jezelf meer in de jongste zoon, de oudste zoon, of in iets van allebei?
  10. Wat zou een kleine stap van thuiskomen kunnen zijn in jouw leven deze week – bij God, bij anderen of bij jezelf?

Werkvormen

Thuis-kaart
Laat ieder een eenvoudige tekening maken van een huis met meerdere “kamers”. In elke kamer schrijven of tekenen ze iets of iemand waarbij ze zich (een beetje) thuis voelen, en eventueel één kamer die leeg voelt. Deel daarna in kleine groepjes wat je wilt delen.

Bijbeltekst in één zin
Lees samen Psalm 27:4 of Johannes 14:1-3. Vraag ieder om deze tekst in één eigen zin te verwoorden, alsof hij of zij het tegen een vriend zegt. Vergelijk de zinnen en luister naar de verschillen.

Twee zonen, twee stemmen
Leg twee vellen papier neer: één met “jongste zoon”, één met “oudste zoon”. Laat de aanwezigen kort opschrijven welke gedachten of gevoelens zij herkennen bij elk van deze zonen. Bespreek daarna wat het betekent dat de vader beide zonen opzoekt en uitnodigt om thuis te komen.