Samenvatting

Inleiding

In mijn studie Veni Creator Spiritus staat de volgende vraagstelling centraal: Wat is de betekenis van de meditatie voor het preekproces? In het inleidende hoofdstuk wordt deze vraagstelling geplaatst tegen de achtergrond van de praktijk van de prediking en de huidige belangstelling voor het thema van de spiritualiteit. Ook wordt de gevolgde werkwijze toegelicht. Belangrijk is daarbij dat de structuur van de studie, die een verkennend karakter draagt, wordt bepaald door vijf sleutelwoorden. Achtereenvolgens zijn dat: pneumatologie, homiletiek, spiritualiteit, meditatie en creativiteit. In Deel A worden de thema's die door deze vijf sleutelwoorden worden aangeduid elk in een eigen hoofdstuk onderzocht met het oog op vraagstelling die de studie beheerst. In Deel B worden de genoemde vijf sleutelwoorden in hun onderlinge relaties zo aan de orde gesteld dat langzamerhand een compleet beeld ontstaat van het antwoord op de vraag naar de betekenis van de meditatie voor het preekproces.

Deel A

In Hoofdstuk 1 wordt een schets gegeven van de aandacht voor de pneumatologie binnen de systematische en de praktische theologie. De pneumatologie blijkt, meer dan de christologie, aanknopingspunten te bieden voor de theologische doordenking van allerlei vraagstukken op het gebied van de praktische theologie. Dat geldt met name ook voor de vraag naar de verhouding van het handelen van de mens en het handelen van God. Voor die verhouding wordt in dit hoofdstuk de volgende formulering gevonden: in en door de Heilige Geest wordt de mens subject van Gods handelen.

Hoofdstuk 2 is gewijd aan de homiletiek. Aan de hand van de ontwikkelingen in de moderne homiletiek worden drie kenmerkende verschuivingen aangewezen: van tekst naar hoorder, van exegese naar hermeneutiek en van christologie naar pneumatologie. Tegen de achtergrond van deze verschuivingen wordt een eigen gereformeerd-homiletische visie op de preek ontwikkeld waarin een theologisch en een homiletisch perspectief met elkaar in gesprek worden gebracht. Na een kritische bespreking van het bekende explicatie-applicatie-model en afwijzing daarvan op theologische, hermeneutische en homiletische gronden, worden als alternatief twee metaforen geïntroduceerd die een nieuwe weg willen wijzen in het veld van de gereformeerde homiletiek. De preek wordt in aansluiting bij E. Lange beschreven als neues Wort, en preken wordt omschreven als de kunst van het uitvoeren. Beide omschrijvingen bedoelen aspecten van het preekproces bloot te leggen die met name in de gereformeerde homiletiek onderbelicht zijn gebleven.

Vervolgens wordt in Hoofdstuk 3 een uitgebreide bespreking gegeven van het thema van de spiritualiteit. Daarbij wordt aansluiting gezocht bij de dynamischestructurele benadering van C.J. Waaijman. Deze benadering laat zien dat er in spiritualiteit een aantal structuurelementen te onderscheiden zijn, te weten: de grondinspiratie, de inoefening, het zelf en de context, terwijl de dynamische kern van spiritualiteit te vinden is in de mystiek als de inwerking van de onvoorwaardelijke Aanspraak op het zelf. Tegen de achtergrond van deze benadering wordt ook een bespreking gegeven van spiritualiteit in gereformeerd licht. Daarbij spelen de genoemde structuurelementen een belangrijke rol en wordt de dynamiek van spiritualiteit omschreven als enerzijds het gaan van een weg en anderzijds de omvorming. Er wordt een pleidooi gevoerd voor een herneming van het begrip mystiek binnen het kader van een gereformeerde spiritualiteit. Met mystiek wordt in dat verband bedoeld: het door God gewerkte hartstochtelijke verlangen naar God.

In Hoofdstuk 4 staat dan de meditatie centraal. Na een terminologische en historische verkenning rond dat begrip wordt aan de hand van de door H.F. de Wit in Nederland geïntroduceerde contemplatieve psychologie een nadere bepaling van de meditatie gezocht. Hij beschrijft de meditatie, in het kader van een contemplatieve methodologie, als een contemplatieve discipline van de aandacht die als doel heeft de egocentrische werkelijkheidsbeleving te transformeren in een theocentrische. Bij deze meditatie zijn drie elementen essentieel: ontlediging, opmerkzaamheid en ontvankelijkheid. Naast deze menswetenschappelijke invalshoek wordt ook een theologische benadering gezet. Daarbij staan de inzichten van M. Luther rond de meditatie centraal. Die inzichten zijn samen te vatten in de volgende omschrijving van meditatie: een methodisch vormgegeven omgang met de Heilige Schrift bestaande in een verdiept horen naar Gods Woord en een bereid en beschikbaar zijn voor God om zich door Hem te laten bewegen, veranderen en leiden. Het hoofdstuk resulteert in een eigen antwoord op de vraag wat meditatie is. Daarbij worden twee vormen onderscheiden. In de eerste plaats de meditatie als vorm van omgang met de Schrift waarin de moment van het luisteren en de toe-eigening centraal staan. In de tweede plaats de meditatie als inoefening van de contemplatieve grondhouding waarin het gaat om het zich bewust worden van Gods tegenwoordigheid. De Schrifttekst speelt daarbij niet zozeer de rol van meditatieobject als wel van concentratiepunt.

Het laatste hoofdstuk van Deel A, Hoofdstuk 5, gaat over het thema van de creativiteit. Na een schets van de resultaten van het creativiteitsonderzoek sinds ongeveer 1950 volgt een uitgebreide bespreking van de vier aspecten die bepalend zijn voor creativiteit: het creatieve product, het creatieve proces, de creatieve persoon en de creatieve omgeving. Aparte aandacht is er voor de benadering van K.H. Brodbeck. Hij relativeert de waarde van de traditionele benadering van creativiteit door middel van een factorenanalyse omdat creativiteit zich niet zozeer causaal laat verklaren. In zijn eigen benadering speelt een centrale rol dat iedereen creatief is maar alleen moet besluiten het ook te zijn. Daarnaast vormt de term opmerkzaamheid een sleutelbegrip: alleen wie opmerkzaam leeft, leert om in het oude het nieuwe te ontdekken.

Deel B

In Hoofdstuk 6 (`De meditatie in de homiletiek') wordt de Duitse discussie rond de zogenaamde Predigtmeditation in kaart gebracht. Tegen die term leven namelijk bij verschillende auteurs bezwaren omdat de Predigtmeditation niet zozeer ascetischspiritueel als wel exegetischretorisch wordt ingevuld. Deze bezwaren blijken echter niet steekhoudend te zijn: in de homiletiek wordt de term Predigtmeditation al minstens twee eeuwen in een brede homiletische betekenis gehanteerd. Dat neemt echter niet weg dat methodisch gezien de term Predigtmeditation weinig helder is. Vervolgens komen verschillende Duitse homileten aan het woord over de meditatie in verband met het preekproces. Achtereenvolgens zijn dat: M. Seitz, D. Bonhoeffer, O. Haendler, R. Bohren en K. Meyer zu Uptrup. Hun bijdragen worden weergegeven waarbij blijkt dat in de term meditatie de ene keer de spirituele, de andere keer de theologischexegetische en dan weer de retorische of de psychologische component het sterkst aanwezig is. Ook krijgen vier belangrijke homileten uit de Nederlandse gereformeerde homiletische traditie de aandacht: T. Hoekstra, D. van Dijk, K. Dijk en C. Trimp. Geconcludeerd wordt dat de term meditatie vooral een homiletische invulling krijgt als stap in de preekvoorbereiding ná de exegese en vóór het uitwerken van de preek. Bovendien ontbreken duidelijke methodische aanwijzingen.

Hoofdstuk 7 geeft een eigen praktijktheorie van `Het preekproces'. Daarbij wordt gekozen voor een benadering waarin aan zowel het circulaire als het lineaire aspect van het preekproces wordt recht gedaan. Het lineaire aspect bestaat daarin dat er in het preekproces achtereenvolgens verschillende stappen zijn te onderscheiden. Het circulaire aspect bestaat daarin dat er in heel dat proces een voortdurende wisselwerking is tussen de drie factoren van de homiletische drieslag tekst, hoorder en predikant. In de geboden homiletische praktijktheorie wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds drie fases (receptie, productie en communicatie) en anderzijds twee dimensies (reflectie en meditatie). Daarbij speelt de meditatie op twee plaatsen een belangrijke rol. Allereerst als dimensie die heel het preekproces kleurt (hier komt de in Hoofdstuk 4 bedoelde meditatie als inoefening van een contemplatieve grondhouding in beeld). En in de tweede plaats als een van de drie momenten in de fase van de receptie waarin onderscheid wordt gemaakt tussen drie vormen van omgang met de preektekst: persoonlijke meditatie, exegetische analyse en pastorale overweging (hier komt de in Hoofdstuk 4 bedoelde meditatie als vorm van omgang met de Schrift in beeld).

Hoofdstuk 8 is gewijd aan het thema van `De spiritualiteit van de predikant'. Eerst wordt een schets gegeven van de aandacht voor de persoon van de predikant als homiletisch thema. Daarbij wordt aangegeven dat dit thema in de gereformeerde homiletiek maar nauwelijks uit de verf komt. Er wordt een pleidooi gevoerd om serieus aandacht te besteden aan de persoon van de predikant vanuit de bijbelse notie van de predikant als getuige (naast heraut en dienaar). Vervolgens wordt het thema van de spiritualiteit van de predikant in beeld gebracht aan de hand van het beeld van het gaan van een weg en Luthers drieslag oratio - meditatio - tentatio. Bovendien wordt het preekproces in aansluiting bij E. Steinwand beschreven als een geestelijke oefening. Tenslotte wordt er een pleidooi gevoerd om de identiteit van de predikant mede te beschrijven met behulp van de term mystagoog: een predikant is iemand die als mysticus, levend van de verborgen omgang, de gemeente inleidt en inwijdt in het mysterie van het onbegrijpelijk nabijzijn van God.

`Preek en bevinding: bevindelijk preken', dat is het thema van Hoofdstuk 9. In dat hoofdstuk wordt een bespreking gegeven van de termen bevinding en bevindelijkheid en wordt de volgende omschrijving van bevinding voorgesteld: bevinding is datgene wat gelovigen ervaren in de omgang met God. Deze bevinding kent twee kanten. Enerzijds is er de negatieve kant van de aanvechting, anderzijds is er de positieve kant van de vreugde. Deze beide kanten kenmerken samen de bevinding van de gelovige. Deze bevinding kan ook worden aangeduid met de termen omgang of mystiek. Vervolgens wordt uiteengezet wat wordt bedoeld met bevindelijk preken. Daarbij speelt de persoon van de predikant een belangrijke rol: bevindelijk preken is namelijk niet preken óver de bevinding maar een preken vanuít de eigen bevinding en wel zo dat ervaarbaar wordt dat God Zelf aan het Woord komt en de hoorders aanspreekt en verandert. Op de weg naar dit bevindelijke preken speelt de meditatie van de predikant een cruciale rol.

Hoofdstuk 10 gaat over vragen rond de verhouding van `Meditatie en exegese'. Daarbij wordt gezocht naar een theologischhermeneutische basis die het mogelijk maakt om de exegese enerzijds en de meditatie anderzijds als eigen vormen van omgang met de Schrift te beschrijven. De theologische basis wordt gevonden door de meditatie sterk te koppelen aan het Woordkarakter van de bijbel (meditatie als luisteroefening) en de exegese aan het Schriftkarakter van de bijbel (exegese als leesoefening). Bovendien wordt de meditatie beschreven als een expliciet pneumatisch gebeuren terwijl in de activiteit van de exegese het pneumatische moment meer impliciet aanwezig is. De hermeneutische basis wordt gevonden door een drietal begrippenparen van de filosoof P. Ricoeur te introduceren. Het gaat om de volgende begrippen: verklaren en begrijpen, wereld achter de tekst en wereld vóór de tekst, ont-eigening en toe-eigening. Er wordt voorgesteld om de exegese sterk te verbinden met de begrippen verklaren, wereld achter de tekst en ont-eigening, terwijl de meditatieve omgang met de Schrift meer wordt gekleurd door de hermeneutische begrippen begrijpen, wereld vóór de tekst en toe-eigening. Zo worden er in dit hoofdstuk enkele bouwstenen aangereikt voor een homiletische hermeneutiek.

Het karakter van Hoofdstuk 11 (`De meditatie in de preekvoorbereiding') is meer praktisch. Na een beschrijvende weergave van de zogenaamde lectio divina (aan de hand van een brief van Guigo index) en de zogenaamde contemplatieve exegese (van E. Peterson) wordt een eigen praktische leidraad gegeven voor methodische meditatie in het kader van de preekvoorbereiding.

Hoofdstuk 12 bespreekt het thema van de `Homiletische creativiteit'. Allereerst wordt creativiteit in theologisch perspectief geplaatst en komen de creativiteit van God, de Geest en de mens aan de orde. Vervolgens wordt de prediking, vanuit de in Hoofdstuk 2 geïntroduceerde omschrijving van de preek als neues Wort, omschreven als creatief gebeuren. Daarmee wordt bedoeld dat de preek transformerende kracht heeft: de hoorders moeten vernieuwd worden in hun denken, ervaren, willen en manier van leven. Het spreken over de creativiteit van het neues Wort richt zich zo op de wereld vóór de preek. Tenslotte wordt de creativiteit in het preekproces beschreven vanuit de in Hoofdstuk 5 aangereikte vier factoren proces, product, persoon en omgeving, en wordt aandacht gevraagd voor het creatieve moment in de meditatie vanuit de begrippen opmerkzaamheid en verbeelding.

In het laatste hoofdstuk van Deel B, Hoofdstuk 13 (`De kunst van het preken'), gaat het over de taal van de preek. Er wordt een model van drie taalvormen of taalspelen geïntroduceerd: de argumentatieve, de meditatieve en de narratieve taalvorm waarin de predikant wordt getypeerd als respectievelijk redenaar, dichter en verteller. Gezien het thema van de studie wordt de aandacht dan toegespitst op de meditatieve taalvorm die veel kenmerken heeft van poëzie. Speciaal wordt ingegaan op de creativiteit van de metafoor als poëtische taalvorm. De metafoor heeft, volgens de interactietheorie, creatieve kracht en is als zodanig in staat nieuwe kennis en nieuw inzicht tot stand te brengen bij de hoorder. Tenslotte wordt ervoor gepleit om de taalvorm van de metafoor in de homiletiek expliciet aandacht te geven (door het spreken over een metaforische homiletiek) in het kader van een verdere doordenking van het meditatieve taalspel.

Deel C

Dit laatste deel van de studie biedt in Hoofdstuk 14 (`De meditatie en het preekproces') de resultaten van het onderzoek in de vorm van een antwoord op de vraagstelling: `Wat is de betekenis van de meditatie voor het preekproces?' Na een beschrijving van de twee gevonden vormen van meditatie en de dimensies en fases van het preekproces wordt dat antwoord gegeven door vanuit vier perspectieven te kijken. De theologische betekenis van de meditatie voor het preekproces ligt in het articuleren van het pneumatische karakter van dat proces: in de meditatie gaat het om een biddend luisteren naar het Woord van God waardoor de predikant ook persoonlijk wordt aangesproken. Het doel van de meditatie is daarbij dat allereerst de predikant zelf wordt betrokken in een proces van omvorming waarbij het de Geest erom gaat in hem de gestalte van Christus te scheppen. De hermeneutische betekenis van de meditatie voor het preekproces bestaat in het gegeven dat de meditatie die vorm van omgang met teksten is waarin bewust rekening wordt gehouden met het feit dat de lezer of hoorder van de tekst zelf ook een cruciale rol speelt in het verstaansproces. De meditatie staat daarbij in het teken van een toe-eigenende omgang met de tekst van de Schrift. De spirituele betekenis van de meditatie voor het preekproces is dat deze meditatie van het preekproces een geestelijke oefening maakt. De predikant begeeft zich als eerste hoorder in een spiritueel omvormingsproces. Dat zal ook de kleur van de preek bepalen: de meditatie is de weg die door de Geest leidt tot spiritueel, bevindelijk preken. De creatieve betekenis van de meditatie voor het preekproces ligt in het gegeven dat deze meditatie de bron vormt voor een prediking die creatief is. Dat is een prediking waarin nieuwe dingen en dingen nieuw worden gezegd, een prediking die iets nieuw tot stand brengt bij de hoorders doordat er een transformerende werking van uit gaat. Verder wordt een samenvattende beschrijving geven van de identiteit van de predikant in het krachtenveld van de Geest en worden enkele wensen geformuleerd met het oog op de homiletische vorming van predikanten.

Uitleiding

De studie wordt afgerond met een meditatief hoofdstuk waarin zeven beelden van de Geest en zeven spirituele motieven kort worden overwogen. Het hoofdstuk eindigt met het liturgische loflied waaraan de titel van de studie is ontleend: Veni Creator Spiritus.