Preek over Matteüs 16:21-25

Kruisdragen achter Christus aan

"Van toen aan begon Jezus Christus zijn discipelen te tonen, dat Hij naar Jeruzalem moest gaan en veel lijden van de zijde der oudsten en overpriesters en schriftgeleerden en gedood worden en ten derden dage opgewekt worden. En Petrus nam Hem terzijde en begon Hem te bestraffen, zeggende: Dat verhoede God, Here, dat zal U geenszins overkomen! Doch Hij keerde Zich om en zeide tot Petrus: Ga weg, achter Mij, satan; gij zijt Mij een aanstoot, want gij zijt niet bedacht op de dingen Gods, maar op die der mensen. Toen zeide Jezus tot zijn discipelen: Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme zijn kruis op en volge Mij. Want ieder, die zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen; maar ieder, die zijn leven verloren heeft om Mijnentwil, die zal het vinden."

 

Gemeente van Christus, broeders en zusters,

Je zult maar satan genoemd worden. `Simon, je bent een satan, scheer je weg.' De woorden van Jezus laten een onuitwisbare indruk achter. Want het zijn woorden die ongelooflijk fel zijn, woorden als zweepslagen, woorden die diepe striemen achterlaten. `Simon, je bent een satan, scheer je weg.' Waarom gebruikt de Here Jezus zulke scherpe woorden? En dat nog wel bij de discipel die zo-even nog zo'n prachtig getuigenis heeft gegeven. `Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.' En als Petrus dat getuigenis wil onderstrepen (want zou de Zoon van de levende God moeten sterven?), als Petrus dat getuigenis wil onderstrepen, krijgt hij te horen: `Gij zijt een satan, een zoon van de vader der leugen.' De woorden hakken er diep in. Ze doen zeer. En dat niet alleen bij Petrus. Ook als de woorden niet speciaal voor jou bestemd zijn, ook als je op een afstandje meeluistert, voel je die harde woorden als hagelstenen op je hoofd neerkletteren. Je zult maar satan genoemd worden.

- A -

Van toen aan begon Jezus Christus zijn discipelen te tonen dat het Goede Vrijdag en Pasen moest worden. En dat betekende dat er een lange weg vol lijden moest worden bewandeld. De discipelen moesten leren dat de Christus een lijdende Christus zou zijn. En dat was wel even wat anders dan een grootse Messias-figuur die met veel pracht en praal en glamour en glitter een zegetocht zou gaan maken langs de dorpen en steden van Israël. Geen zegetocht maar een lijdensweg. Een weg die niet zou eindigen op een troon in een Jeruzalems paleis, maar een weg die door lijden heen zou eindigen aan een kruis en in een graf.

Waarom toch? Waarom een lijdensweg? Kon dat niet anders? Nee, dat kon niet anders. `Ik moet naar Jeruzalem, Ik moet lijden, Ik moet sterven' zegt Jezus. Hij laat de discipelen zien dat dat de weg is die God in gedachten heeft, een weg die ook door de profeten is uitgetekend (Jesaja 53):

Hij was veracht en van mensen verlaten
een man van smarten en vertrouwd met ziekte,
ja, als iemand voor wie men het gelaat verbergt;
Hij was veracht en wij hebben Hem niet geacht.
De straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem,
en door zijn striemen is ons genezing geworden.

De weg naar het licht gaat door het donker. Het donker van verachting, zelfverloochening, een joelende menigte, klappen in het gezicht, spuwende soldaten, een doornenkroon, kruisdragen, Godverlatenheid. En Jezus laat ook al zien dat het maar niet wat mensen aan de zijlijn zullen zijn die Hem weggooien. Dat ook wel. Ook de man uit de straat en de vrouw met een kind op haar arm, ook de visser en de boer en de herbergier en de soldaat-met-verlof zullen schreeuwen: `Kruisig Hem. Kruisig Hem.' Maar uiteindelijk zullen het de oudsten en overpriesters en schriftgeleerden zijn die Jezus veroordelen. `Deze man is des doods schuldig.' Het Sanhedrin, de Joodse Hoge Raad, zal vonnis vellen over de Christus. Tegen de Gezalfde van God, die we in de kerk belijden als hoogste Profeet en Leraar, enige Hogepriester en eeuwige Koning, tegen deze Christus zeggen de mannen die het in Israël voor het zeggen hebben: `Nee. Geen Christus, geen Profeet, Priester en Koning, maar een aartsleugenaar, godslasteraar en oproerkraaier. Weg met Hem! Aan het kruis met Hem.' En ze menen God een dienst te bewijzen. En inderdaad, zo past het allemaal in Gods plan, maar wee hen die zich vergrijpen aan wat God het liefste is.

Gelukkig is de dood van de Zoon niet het einde. En daarom breken door de donkere woorden van de eerste lijdensaankondiging ook al de lichtstralen van de Paasmorgen heen. De gestorvene wordt een opgewekte. De donkere lijdensweg loopt uit op het licht van de derde dag. De weg door de dood is de weg naar het leven. Maar dat, en laten we hem er niet te hard om vallen, dat dringt allemaal niet door tot Petrus. Jezus' boodschap van het lijden ontlokt aan Petrus niet een amenlied: `Duizend-, duizendmaal, o Heer, zij u daarvoor dank en eer.' Zo'n lied kun je ook te gemakkelijk zingen, alsof het de vanzelfsprekendste zaak van de wereld is dat de Zoon van de levende God moet lijden en sterven. Voor Petrus is dat allesbehalve vanzelfprekend.

- B -

De Here Jezus is nog maar nauwelijks uitgesproken of daar klinken al de woorden van Petrus. `Dat verhoede God, Here. Dat zal U geenszins overkomen.' Het wil er bij Petrus niet in dat de Christus een lijdende Christus zal zijn. Dat is toch onmogelijk: De Zoon van de levende God die sterft! Petrus verzet zich uit alle macht tegen die gedachte. `Here Jezus, daarvoor zal God u bewaren, dat zal niet gebeuren.'

En het protest van Petrus is zo herkenbaar. Want wie gáát er nu voor een Man van smarten, wie loopt er nu weg met een lijdende Knecht, wie geeft zich nu aan een tot de dood Veroordeelde? Zo Iemand, daar struikel je over. Zo'n Christus, dat is - inderdaad - voor de Joden een aanstoot, voor de heidenen een dwaasheid, voor Petrus een ergernis, voor ons allemaal een struikelblok. Want je loopt toch veel liever mee in een grootse optocht met voorop een fanfare die vaderlandse liederen speelt, en dan in een prachtige open koets de nieuwe Koning die waardig de talloze mensen achter de dranghekken toezwaait, en dan jij, dansend en zingend in je zondagse kleren daar pal achteraan, met je handen zegevierend in de lucht. Een plaatje, een droom, een prachtig visioen. En Jezus pakt dat visioen op en laat het op de grond vallen waar het in duizend scherven uiteenspat. `Ik moet naar Jeruzalem, en het wordt geen zegetocht maar een lijdensweg, en niet alleen voor Mij, ook voor jullie. Want wie achter Mij wil komen, zal ook lijden. Met Mij meegaan, dat betekent snijden in je eigen vlees. Met Mij meegaan, dat betekent smart op smart verdragen. Met Mij meegaan, dat betekent nee zeggen tegen jezelf.'

Maar Petrus ziet dat allemaal nog niet zo. En daarin staat hij echt niet alleen. Want hoe vaak komen we het in de evangeliën niet tegen dat Jezus' discipelen werkelijk niet begrijpen dat Jezus lijden moet. Jezus kan zeggen wat Hij wil, Hij kan onderwijs geven wat Hij wil, maar voortdurend stuit Hij op een muur van onbegrip. En ook daarin lijdt Jezus. Hij mag dan honderd keer twaalf mannen om Zich heen hebben, maar ten diepste blijft Hij eenzaam en staat Hij er alleen voor. Wel bemind maar onbegrepen.

En dan komen die harde woorden eruit. Petrus krijgt niet eens de gelegenheid om nog verder te spreken, om met goedbedoelde woorden nog meer zout in de wond te wrijven. Als door een wesp gestoken keert Jezus zich om. Er spat vuur uit zijn ogen en uit zijn mond. `Ga weg, achter mij, satan; gij zijt Mij een aanstoot'. Terwijl Petrus zo-even nog een zaligspreking in ontvangst mocht nemen (`Zalig zijt gij, Simon Barjona'), slingert Jezus Hem nu woorden voor de voeten die veel weg hebben van een vervloeking. En de rots van zo-even heet nu: steen des aanstoots.

Petrus' woorden treffen Jezus blijkbaar diep. Er gaat een zwaard door zijn ziel. Christus voelt de hevige pijn die zijn lijdensweg met zich meebrengt. En als Petrus dan zegt dat het zo'n vaart niet zal lopen, en dat de Vader zijn Zoon niet zal loslaten, dan weet Jezus dat de Vader Zijn Zoon wel zal loslaten en dat dat ook moet en dat dat oneindig zeer doet. Want Jezus is niet van beton. Hij is een mens van vlees en bloed. En als Hij een klap krijgt, doet dat zeer. En als je Hem verwondt, dan vloeit er bloed. En als Hij eraan denkt door God verlaten te zullen zijn, dan breekt het angstzweet Hem uit. `Mijn God, mijn God, waarom?'

Omdat het de enige weg is. En satan doet zijn uiterste best om Jezus af te houden van die weg. Zoals in de woestijn. `Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg dan dat deze stenen broden worden.' `Indien Gij Gods Zoon zijt, werp Uzelf dan naar beneden, want dan zullen engelen U opvangen.' `Dit alles zal ik U geven, indien Gij U nederwerpt en mij aanbidt.' Tot driemaal toe een duivelse poging om de deur naar de enige weg in het slot te smijten. Maar Jezus houdt de deur open. En nu dan een vierde poging. En de satan gebruikt Simon, u weet wel, Petrus, de rotssteen. Zo komt de duivel Jezus wel oneindig dicht op de huid. Zelfs een rotssteen blijkt een bruikbare aanloopplank voor verzoekingen.

Maar gelukkig zal Christus in eeuwigheid niet toegeven. Hij is niet voor niets de Gezalfde Gods. En daarom spreekt Hij nu Petrus bestraffend toe. De rollen zijn volledig omgekeerd. `Loop me toch niet voor de voeten, maar ga achter Mij. Je bent niet gericht op God maar op mensen, of eigenlijk op jezelf.' Petrus zal Jezus de weg wel wijzen. Hij heeft niet gezien dat de weg al gewezen is, door God. En Jezus heeft die weg net geschetst met veel rood en zwart. Want het wordt geen weg van goud en zilver, maar een weg van bloed en tranen. En er staan geen juichende maar joelende mensen achter de dranghekken. Geen confetti, geen bossen bloemen, geen mensen die je graag de hand willen schudden. Maar doffe ellende. En wie achter Jezus aangaat moet weten dat je dan wordt uitgejouwd, uitgelachen, uitgespuugd. Zo is de weg van Jezus. Zo is de weg achter Jezus aan.

- C -

Toen zei Jezus tot zijn discipelen: `Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme zijn kruis op en volge Mij.' Jezus is klaar met Petrus. Niet dat Petrus nu afgeschreven is. Natuurlijk niet. Want Petrus mag vanwege zijn woorden de naam satan dan hebben verdiend, hij is het niet. Ook het `Zalig zijt gij, Simon Barjona' blijft klinken in het evangelie. En in Simon Petrus zien we hoe dicht een hoogtepunt en een dieptepunt bij elkaar kunnen liggen in het leven van mensen die geloven. Geloven is blijkbaar niet: altijd op een hoogtepunt leven. Geloven betekent blijkbaar ook: dat je soms in een vrije val naar beneden stort om vervolgens door Jezus te worden terecht gewezen én opgevangen. Geloven betekent blijkbaar ook: dat de duivel je voortdurend op de hielen zit en je soms keihard struikelen laat. Geloven is vechten en verliezen en door Jezus toch winnen.

Iets van wat het betekent om te geloven en dus achter Christus aan te gaan laat Jezus nu zien in de woorden die Hij spreekt, niet alleen tot Petrus maar tot alle discipelen en zo ook tot ons. `Indien iemand achter Mij wil komen die verloochene zichzelf en neme zijn kruis op en volge mij.' De roeping van Jezus om Hem na te volgen bestaat blijkbaar in de roeping om jezelf te verloochenen en je kruis op je te nemen.

Zelfverloochening. Dat betekent dat je nee zegt tegen je eigen wil en nee tegen je eigen verlangens en nee tegen je eigen dromen. Want die eigen wil en die eigen verlangens en die eigen dromen zijn vanwege de zonde op jezelf gericht. Je wilt eer en geld en een plaats vooraan in de rij, niet om er een ander blij mee te maken, niet om God ermee te dienen maar om er zelf beter van te worden. En dat zit er bij ons allemaal diep in. Het is zo moeilijk om jezelf opzij te zetten voor een ander. Het is zo moeilijk om iets van je tijd of je aandacht af te staan. Het is zo moeilijk om te geven als je ook ontvangen kunt. Maar als je achter Christus aangaat, dan wordt dat een weg van zelfverloochening. En op die weg zal er steeds weer een gebed klinken, een gebed om het leren van de zelfverloochening (Franciscus van Assisi):

Heer, laat mij leren,
niet om getroost te worden,
maar om te troosten.
Niet om begrepen te worden,
maar om te begrijpen.
Niet om geliefd te worden,
maar om lief te hebben.

Zelfverloochening betekent: er zijn voor God en voor de naaste en daarom je eigen verlangens opzij zetten. En zo volg je Christus na: Zijn leven was één grote Zelfverloochening. Hij zette Zichzelf opzij om ons bij God terug te brengen. Hij heeft van Zichzelf afgezien om Zich over ons te ontfermen.

En die navolging omvat ook het kruisdragen. `Neem je kruis op' zegt Jezus. Dat is misschien wel een wat al te bekende uitdrukking geworden die daarom geen indruk meer maakt. Maar voor de discipelen was dat nog anders. Kruis dragen betekende toen nog iets dat je heel concreet voor je kon zien. Een veroordeelde misdadiger is op weg naar zijn terechtstelling. Zelf draagt hij op zijn schouders het kruis waaraan hij straks zal sterven. Rondom hem is er een grote menigte van mensen. En die mensen staan maar niet wat te kijken, nee, die schreeuwen en brullen en schelden en vloeken. Kruisdragen is een verschrikkelijk vernedering: de kruisdrager wordt uit de samenleving gestoten, uitgespuugd, weggegooid als een stuk vuil in de container. Dat is kruisdragen, en dat is wel even wat anders dan het verburgerlijkte rijmpje `Elk huisje heeft zijn kruisje' ons wil doen geloven.

Maar wat betekent voor ons dan precies dat kruisdragen? Want een kruisgang als die van Christus maken we niet mee. En ook het lijden dat verschillende discipelen hebben ondergaan vanwege het evangelie is voor ons niet weggelegd. En de echte martelaren treffen we aan in de kerkgeschiedenis en in landen waar christenen om hun geloof worden vervolgd. Dat zijn pas kruisdragers. Maar waar zien wij in ons eigen leven de realiteit van het kruisdragen terug? Dat zien we daar waar we heel concreet ondervinden dat geloven ook pijn doet en dat Christus navolgen ook diep verdriet met zich meebrengt. En dat is voor ieder weer anders. Jezus spreekt dan ook niet heel algemeen over het kruis, maar Hij zegt: `Wie achter Mij wil komen, neme zijn kruis op.' Voor de een bestaat het kruisdragen in de pijn die je lijdt omdat je zelf vol liefde achter Christus aangaat terwijl je man of je kind of je zus dat niet wil. Voor de ander bestaat het kruisdragen in het ervaren van heel diepe schuldgevoelens die je ziel kapot proberen te beuken. Voor weer iemand anders bestaat het kruisdragen in het op je werk genegeerd of bespot worden omdat je uitkomt voor je christen-zijn. Kruisdragen kan ook zijn: worstelen met twijfel, aangevochten worden omdat je het gevoel hebt dat je in je bidden tegen een muur aanloopt, toch verder gaan met de God die de dood in je leven heeft toegelaten.

En weet u, je kunt dat kruisdragen ontlopen door bijvoorbeeld God vaarwel te zeggen: als je niet langer gelooft kan geloven immers ook geen pijn meer doen. Je kunt dat kruisdragen ontlopen door bijvoorbeeld twijfel goed te praten: `daar doen wij niet moeilijk over'. Je kunt dat kruisdragen ontlopen door bijvoorbeeld zonde niet langer zonde te noemen. Dan is de strijd uit je leven weg. Dan is het kruis uit je leven weg. Dan is Christus uit je leven weg. De Christus die je voorging in het kruisdragen en die je verloste, niet van het kruis, wel van de eeuwige dood.

En wat deed Petrus nu toen hij tegen Jezus zei: `Dat verhoede God, Here! Dat zal U geenszins overkomen'? Hij schopte het kruis aan de kant. En dat zit in ons allemaal: het kruis aan de kant schoppen om het niet te hoeven dragen. Dan wordt het leven een stuk gemakkelijker, maar het loopt uit op de dood. En juist dat hoeft niet omdat Christus die dood is ingegaan in onze plaats. En door zijn opstanding ontvangen wij de kracht om ons kruis te dragen. Want als je je kruis draagt, zul je merken dat het kruis jou draagt (Thomas à Kempis).

- D -

Kruisdragen en zelfverloochening, die twee vormen de weg van de navolging. En het gaan van die weg is niet alleen onontkoombaar maar ten diepste ook een feest omdat er een belofte aan verbonden is. Dat drukt de Here Jezus uit in een kernachtige en paradoxale spreuk:

Ieder die zijn leven zal willen behouden,
die zal het verliezen,
maar wie zijn leven verliest om Mijnentwil,
die zal het vinden.

Je leven willen behouden, dat betekent dat je er hier en nu op uit bent om het je gemakkelijk te maken. Je ontloopt de strijd die geloven met zich meebrengt, je laat Jezus los en voor het oog ziet je leven er mooi en gelukkig uit: leuk huis, leuke kleren, leuke vrienden, leuke kinderkamer, leuke vakantie. Maar het is allemaal maar buitenkant, heel leuk maar uiteindelijk leeg. Het is een leven dat niet vervuld is van Christus en daarom uitloopt op de eeuwige dood. Ieder die zijn aardse leven zal willen behouden, die zal het eeuwige leven verliezen.

Maar, zegt Jezus dan, want Hij wil helemaal niet dat mensen zichzelf de eeuwige dood in leven: wie zijn leven verliest om Mijnentwil, die zal het vinden. Je leven verliezen, dat is niet alle kaarten zetten op het leven hier en nu, maar jezelf verloochenen en je kruis dragen om Jezus' wil. Want wie zichzelf verloochent en wie zijn kruis draagt die zal een leven vinden dat zo oneindig veel dieper en mooier en bevredigender is dan een leuk leven. Want zelfverloochening betekent niet dat je jezelf kwijtraakt of dat je jezelf in het ongeluk stort maar dat je jezelf in Christus hervindt als mens zoals hij door God bedoeld is. En kruisdragen dat is wel zwaar maar je wordt er niet ongelukkig van omdat je juist als je je kruis draagt dichtbij Christus leeft.

En om zijn naam cirkelt het allemaal: wie zijn leven verliest om Zijnentwil, die zal het vinden. Want Jezus Christus is de weg van het leven verliezen ten einde toe gegaan, de weg van de zelfverloochening en van het kruisdragen. En dat in onze plaats. En als wij Hem in de kracht van de Geest op die weg volgen, en als we onze protesten à la Petrus staken, dan zullen we het leven vinden, niet alleen straks, maar ook nu al. Dan bloeien er bloemen in de woestijn, dan komt er licht in het donker, en blijkt de lijdensweg toch een zegetocht te zijn.

Amen.

 

Liturgie

Psalm 96:1,2
Psalm 119:12,13 (na de Wet)
Psalm 25:4
Matteüs 16:13-28
Psalm 25:5,6,7
Matteüs 16:21-25
Psalm 25:8,9,10
Gezang 14:1,4