Leerpreek over Zondag 33

‘Bent u bekeerd?’

 

 

Gemeente van Christus,

 

Ik weet niet of u ze ook kent. Mensen die van het ene op het andere moment christen worden. Mensen die zich bekeren en die daarover een heel duidelijk bekeringsverhaal kunnen vertellen. Je komt ze wel eens tegen, in de krant bijvoorbeeld, of op de televisie.

 

Laatst bijvoorbeeld een vrouw van een jaar of vijftig, alleengaand. Een leven lang zonder God. ‘Nee’, vertelde ze, ‘daar had ik dus helemaal niets mee. Ik had niets met God, met de kerk of met geloof.’ Ze was wel opgegroeid in een gezin waar de bijbel te vinden was en ze was ook wel naar de zondagsschool geweest vroeger. Maar het had geen blijvende indruk gemaakt. Tot ze, een half jaar geleden, een evangelisatiekrant op de deurmat vond. Meestal gooide ze dergelijke post weg. Maar deze krant trok haar aandacht. Ze las erin en werd nieuwsgierig en gaf zich op voor een kennismakingscursus over het christelijk geloof. En nu is ze elke zondag te vinden in de kerk en heeft haar leven een heel ander gezicht gekregen. Ook is ze vrijwilligerswerk gaan doen vanuit de opdracht van Christus om je naaste lief te hebben. Een radicale ommekeer dus in het leven van deze vrouw. Een bekeringsgeschiedenis.

 

Andere mensen komen via contacten op hun werk in aanraking met de kerk en het geloof. En in een proces van maanden of jaren komt het zover dat ze zich overgeven aan Christus en voor Hem gaan leven. Terugkijkend zien ze dan een leven vol leegte, ook al was het een leven barstensvol activiteiten en barstensvol vrienden en andere contacten. Het was achteraf toch leeg, omdat God er niet in voorkwam.

 

En ik ken ook een verhaal over een jongere die op zijn 20ste de kerk radicaal de rug toekeerde. Ze had het helemaal gehad en zocht een leven van vrijheid, los van de knellende banden van kerk en geloof. Maar vijf jaar later kwam ze terug. Zat van de zinloosheid en de leegheid van een bestaan zonder God. En zij schreef een brief aan de gemeente: ‘ik heb vijf jaar geleden God en de kerk losgelaten; maar ik heb ervaren dat een leven zonder God leeg is; en ik heb gemerkt dat God mij niet heeft losgelaten. En nu ben ik terug in uw midden om weer samen met U God te dienen en Jezus te volgen.’

 

En zo zouden er meer verhalen te vertellen zijn over mensen die leefden zonder God en dan tot bekering komen. Soms was er een diepingrijpende gebeurtenis die het leven op de kop zette. Bij anderen was er sprake van een bestaan in de goot van het leven. De ene keer was de bekering heel spectaculair, de andere keer minder spectaculair maar toch ook heel bijzonder.

 

* * *

 

Bekering. Daarover gaat het in deze preek. En als wij in de kerk praten over bekering, dan hebben we het - tenminste dat is mijn indruk - meestal al heel snel over de dagelijkse bekering. En dat kan dan gemakkelijk een beetje oppervlakkig worden. Dan zeg je: ‘Tuurlijk, we moeten ons elke dag bekeren. Elke dag doen we weer zonde en elke dag moeten we weer naar God toe en Hem om vergeving vragen.’ Vaak is dat dan een reactie op een praktijk die je in andere kerken en bij andere christenen wel tegenkomt. Daar wordt heel sterk en steeds opnieuw de vraag gesteld: ‘Bent u wel bekeerd?’ En als antwoord moet je dan een heel concreet verhaal kunnen vertellen, en als het even kan datum en tijdstip kunnen noemen waarop die bekering plaats vond. ‘Op 20 december 1989 ‘s avond om kwart over negen ben ik bekeerd en heb ik mijn leven aan God gegeven.’

 

Het is niet ten onrechte dat we daar onze vragen bij hebben. Als je elkaar als het ware dwingt om zo’n moment aan te wijzen. ‘Toen en toen ben ik bekeerd.’ Want dat doet geen recht aan de vele verschillende manieren waarop God in mensenlevens werkt. Maar als je dan doorschiet naar de andere kant en van bekering iets maakt wat je maar nauwelijks meer concreet kunt benoemen, dan is er ook iets mis. Want bekering is niet iets vaags, niet allereerst iets wat ‘als het goed is elke dag plaatsvindt’, niet iets wat zo zondermeer samenvalt met een keurig christelijk leven.

 

Even een wat persoonlijker vraag: wat gebeurt er met u op het moment dat ik aan u vraag: ‘Bent u bekeerd?’ Wat denkje dan? En wat voel je dan? Er zijn verschillende reacties mogelijk denk ik. De een wordt er blij van om iets te kunnen vertellen over wat God in zijn of haar leven heeft gedaan. Een ander zegt met een dankbaar hart: de Here is met mij een heel geleidelijke weg gegaan; ik mocht Hem leren kennen van mijn ouders, en in de kerk, en ik wil God graag van harte dienen.’ Misschien is er ook iemand die zich ergert: ‘Wat is dat voor vraag? Bent u bekeerd? Tuurlijk ben ik bekeerd. Ik zit toch in de kerk!’ En wellicht is er iemand die zich onrustig voelt worden, die last krijgt van schuldgevoelens. ‘Ja, ik weet dat niet hoor. Moet ik daar iets over zeggen dan?’

 

* * *

 

De Catechismus zegt er in elk geval wel iets over. Want over bekering kun je een verhaal vertellen. Dat blijkt ook uit vraag en antwoord 87 van de Catechismus. Het is een heel scherpe vraag. En het lijkt wel alsof hij een beetje uit de lucht komt vallen. Opeens onweert het in de Catechismus. Een ratelend onweer. Het breekt los na een dag vol zon en warmte. Want het nieuwe leven, dat leven vol zon en warmte, die gave van God, dat nieuwe leven wordt alleen je deel als je je bekeert. ‘Wie goddeloos en ondankbaar blijven leven, kunnen niet behouden worden.’ Er moet echt een verandering plaatsvinden. Bekering.

 

En de Catechismus haalt dan vrijwel letterlijk de bijbel aan. Het Nieuwe Testament wordt geciteerd. ‘Een onkuise, een afgodendienaar, een echtbreker, een dief enzovoort, mensen dus die maar doorgaan met het overtreden van Gods geboden, die zullen Gods koninkrijk niet beërven.’ Want er moet bekering plaatsvinden.

 

Daarover hebben we ook gelezen in het Oude Testament, Jesaja 59. Ook daar wordt een beeld geschetst van mensen, Gods eigen volk nog wel, mensen die maar door gaan met het doen van zonde. Ongerechtigheden zijn dat. Dingen die helemaal scheef zitten. En ze maken scheiding tussen ons en God. Een zondige levensstijl maakt scheiding tussen jou en God. Er worden talloze voorbeelden genoemd in Jesaja 59: uw handen zijn met bloed bezoedeld, uw lippen spreken leugen, gewelddadigheden zijn in hun handen, hun gedachten zijn onheilsgedachten, verloochenen van de Here, zwanger gaan van leugentaal en die uit het binnenste te voorschijn brengen. Het gaat maar door die zonde. Het gaat maar door. Want het gaat hier maar niet om het vallen in zonde, om het struikelen op de weg. Nee, het gaat om het willens en wetens doorgaan met zondigen, er om zo te zeggen plezier aan beleven, er je hobby van maken.

 

Dat kan, je hobby maken van zondigen. Dan word je een zondaar zoals bedoeld in antwoord 87: iemand die maar doorgaat met zondigen, iemand die maar door gaat met het overtreden van Gods geboden, zonder daar echt mee te zitten, zonder daar berouw over te hebben of pijn aan te beleven.

 

Dat zou je kunnen noemen: leven met je rug naar God toe. Je staat van Hem afgekeerd. En stel je dat maar heel concreet voor: dat je met je rug naar iemand toe staat. Dat doe je als je met zo iemand niks te maken wilt hebben. In de winkelstraat bijvoorbeeld zie je even verderop iemand aankomen waar je absoluut niet mee wilt praten, en je draait je om en je gaat vreselijk geďnteresseerd in een etalage staan kijken. Je draait je rug toe naar zo iemand, je keert je van zo iemand af, want je hebt eigenlijk een afkeer van hem of van haar.

 

Zo kun je ook met je rug naar God toe leven. Als dief, gierigaard, dronkaard, lasteraar, oplichter of hoe dan ook. Met je rug naar God toe leven. En dat ziet God en dat is, met de woorden van Jesaja 59, dat is kwaad in zijn ogen. Bijvoorbeeld als er geen recht is, als oneerlijkheid de boventoon voert, als mensen niet voor elkaar opkomen. Daarover ontzet God Zich. Daarover is Hij echt kwaad en Hij zal het vergelden.

 

Maar liever dan het te vergelden, wil God dat mensen zich bekeren. Want alleen als je je bekeert tot God kun je behouden worden. En wat is dan bekeren? Dat je je omkeert. Je leeft niet langer met je rug naar God toe, maar met je gezicht naar God toe. Je wil Hem zien, je wil graag dat Hij jou aankijkt met ogen vol liefde en een hart vol warmte. En je wil uit zijn mond de Woorden horen die een weg wijzen die niet doodloopt maar die uitloopt op het leven. Bekering is dat je je omkeert, dat je het roer in je leven omgooit, of liever: dat je God het roer in je leven laat omgooien omdat Hij je aanraakt door zijn Geest.

 

Want je omkeren, ja dat is in het normale leven iets wat jezelf doet. De andere kant opgaan en de andere kant op kijken. Het is zoiets als het keren op de weg met de auto. Misschien zijn er wat jongeren die autorijles hebben, en mensen met hun rijbewijs herinneren het zich nog wel. De rijinstructeur zegt: ga hier maar aan de kant staan, en dan keren op de weg. Ja, dat moet je wel even oefenen, maar dan kun je het.

 

De ommekeer die de bekering van je vraagt, dat is een ommekeer die de Geest in je leven bewerkt. Maar dat betekent niet dat je dus maar moet gaan zitten afwachten. Want heel de bijbel door, zowel in het Oude als het Nieuwe Testament komt de oproep naar ons toe: Bekeer u! Dat is ook de kern van de boodschap die Jezus brengt in Israël. Bekeer u! In het Marcus-evangelie zijn dat de eerste woorden die we uit Jezus’ mond horen als Hij gaat prediken. ‘Bekeert u en gelooft het evangelie!’ Dat is een oproep waarop wij moeten antwoorden, en als je dat doet dan zeg je achteraf: ik deed het niet zelf, de Geest van God heeft dat in mij gedaan.

 

Dat is bekering: dat je door de Geest je omkeert, het roer in je leven omgooit, dat je ermee stopt om almaar met je rug naar God toe te leven: je draait je om en gaat met je gezicht naar God toe leven. Een radicale verandering, een verandering die je raakt tot in de wortel van je bestaan: je leeft niet langer voor jezelf maar voor God. Van aangezicht tot aangezicht.

 

* * *

 

Bekering is dus: je omkeren. Maar wie zich eenmaal omgekeerd heeft, zal merken dat er over bekering nog wel veel meer te zeggen is. Dat doen we nu door te letten op wat de Catechismus de twee kanten van een bekeerd leven noemt. Want: Eenmaal bekeerd is altijd anders. En dat anders zijn dat wordt niet omschreven in termen van: dat je voortaan geen zonde meer doet en heilig voor God leeft. Nee, het wordt omschreven in termen van een houding. Bekeerd zijn, een bekeerd leven leiden, dat heeft alles met je hart te maken.

 

De Catechismus gebruikt eerst twee termen die rechtstreeks uit het Nieuwe Testament komen weglopen: bekering betekent dat je oude mens afsterft en dat je nieuwe mens opstaat. Afsterven en opstaan. Die beide zijn tegelijk kenmerkend voor de bekering. Afsterven dat betekent dat de zonde die in je woont, steeds meer dood gaat. Want die zonde past niet bij een leven met God, een bestaan waarin je met je gezicht naar God toe leeft. En opstaan dat betekent dat je met Christus opstaat in een nieuw leven. Dat je leven tot bloei komt. Dat je steeds meer verandert wordt tot het beeld van Christus.

 

De Catechismus licht dat afsterven en opstaan nog verder toe. Een bekeerd leven dat is een leven waarin allereerst sprake is van oprechte droefheid, van echt verdriet dus. Nu zijn er in het leven heel veel dingen waar je echt verdriet over kunt hebben. Vaak gaat dat dan om ingrijpende ervaringen in je leven, ervaringen van dood en verlies en ziekte. Dat brengt verdriet in je leven. Maar is er ook verdriet, echt verdriet over de zonde in uw leven? Want dat hoort bij een bekeerd leven. Echt verdriet omdat God boos is vanwege je zonden. We hebben vaak best wel last van zonden die we doen. Maar meestal heeft dat dan te maken met de gevolgen van die zonde: je durft een ander niet meer echt in de ogen te kijken, je bent als de dood dat iemand er achter komt wat je hebt gedaan, of het levert je op school bijvoorbeeld straf op. Dan heb je last van de gevolgen van een fout die je hebt gedaan. Maar kent u ook het verdriet over de zonde omdat je God ermee hebt gekwetst? Want zonde, dat doet God ook wat. Hij is er boos om, vertoornd zegt de Catechismus. Maar je kwetst God er ook mee, je doet Hem er pijn mee. ‘Nu geef Ik je alles wat je nodig hebt om voor Mij te leven, Ik geef je Mijzelf in mijn Zoon en in mijn Geest, en dan zondig je toch nog. Hoe kan dat nu?’ Als je met je gezicht naar God toe leeft, dan kan het niet anders of er is ook echt verdriet in je leven omdat de zonde er steeds weer is.

 

En meer nog dan dat. Je gaat de zonde erom haten. Je haat wat niet past bij je liefde voor God. Je zegt er nee tegen. Want dat is haten toch: nee zeggen tegen iemand, ‘nee, je mag er niet zijn, ik wou dat je niet bestond, ik wou dat je dood was.’ Dat is haten. En zoals we mensen nooit mogen haten, zo mogen we wel de zonde haten. Er nee tegen zeggen, keihard nee. Sterker nog: je rent er bij weg. Weg van de zonde. Weg van die dingen die je kunnen verleiden om te zondigen. ‘Ontvluchten’ zegt de Catechismus. En ook dat kun je als het ware voor je zien. Als je vlucht, dan ga je op de loop, dan ren je op je hardst weg. En wie vlucht is vaak bang. Wie voor de zonde vlucht die is bang dat de zonde je in haar greep krijgt. De zonde is een soort vijand die voortdurend op de loer ligt om je vast te grijpen. En jij vlucht bij die vijand vandaan. Je wil er niks mee te maken hebben. Dat hoort allemaal bij een bekeerd leven: dat je huilt om je zonde, dat je ‘nee’ zegt tegen de zonde, dat je het op een lopen zet omdat je als de dood bent dat een bepaalde zonde toch weer grip krijgt op je leven.

 

Dat is de ene kant van een bekeerd leven. De andere kant is: hartelijke vreugde in God. Wie bekeerd is, is ontzettend blij met God. Wie bekeerd is, kent geen grotere vreugde dan het kennen van Jezus Christus. Zoals je ontzettend blij kunt zijn met je vrouw of je man, of je vriendin of je vriend, of iemand anders die ontzettend veel voor je betekent. ‘Hartelijke vreugde en lust en liefde.’ Dat zijn allemaal woorden waar muziek in zit. Positieve woorden die de mooie kant van een bekeerd leven laten zien. Want leven met je gezicht naar God toe, dat is een leven waarin je het echte geluk vindt.

 

Ik weet ook wel dat mensen die zonder God leven voor hun gevoel best heel gelukkig kunnen zijn hier op aarde. Maar het diepste geluk, dat eeuwigheidswaarde heeft, vind je toch alleen bij God, om wie Hij voor ons is in Jezus Christus. Dat zegt de Catechismus er ook zo expliciet bij: ‘hartelijke vreugde in God door Christus.’ Want we kennen God alleen door Christus. En we kunnen ook alleen met God omgaan door Christus. En we kunnen ook alleen dat vernieuwde leven leven door Christus.

 

Hartelijke vreugde in God door Christus, dat is: er echt zin in hebben om goede werken te doen. Niet omdat je je verplicht voelt, niet omdat je opgejaagd wordt, niet ‘omdat dat er nu eenmaal bij hoort’ maar gewoon, hoewel, gewoon, zo gewoon is dat natuurlijk niet, gewoon omdat je dat dolgraag wilt voor God. Hartelijke vreugde in God. Dat zei de Here Jezus ook toen Hij op aarde was en ons het leven voordeed. ‘Mijn spijze is het de wil te doen van Degen die Mij gezonden heeft.’ Spijze, dat is eten, dat is iets wat je lekker vindt. Ik weet niet wat u lekker vindt. Patat? Pindakaas op brood? Een wijntje? Mosselen? De Here Jezus vond dit lekker: de wil van zijn Vader doen. Daar werd Hij blij van. In de navolging van Jezus mogen ook wij die vreugde leren kennen: dat je het lekker vindt om te leven naar Gods geboden, dat je er blij van wordt gehoorzaam te zijn zoals Christus het was.

 

En het gaat dus niet om de beloning, het gaat er ook niet om dat andere mensen aan je kunnen zien dat je iets goeds doet. Het gaat om God die we in Christus kennen. In een bekeerd leven heb je God lief om wie Hij ís. Niet om wat Hij je allemaal geeft, maar om wie Hij ís. En dat motiveert je om voor Hem te leven en om zijn Woorden als het ware in te drinken.

 

Dat zijn de twee kanten van een bekeerd leven, de twee kanten van wat we ook wel de dagelijkse bekering noemen. En daarmee moeten we dus niet bedoelen dat je inderdaad altijd maar weer zondigt en dat je dat altijd maar weer tegen God moet zeggen en om vergeving moet vragen. Nee, dagelijkse bekering dat betekent dat je alle dagen van je leven die oprechte droefheid kent, dat echte verdriet om je zonden en om de pijn die je God daarmee doet, én dat je alle dagen van je leven die hartelijk vreugde in God kent, dat je er echt zin in hebt om voor God te leven. ‘O God, ik heb U zo lief, ik ben zo blij met U, ik wil niets liever dan met mijn gezicht naar U toe leven: alle dagen, van uur tot uur, van minuut tot minuut, van seconde tot seconde.’ Dagelijkse bekering dat is: verdriet en vreugde tegelijk. Ze stempelen je leven en ze maken van je leven een leven dat gericht is op Christus.

 

* * *

 

Broeders en zusters, leidt u een bekeerd leven? Herkent u de dingen die gezegd zijn? Ik vermoed dat u dat trouwens een wat gemakkelijker vraag vindt om te beantwoorden dan die vraag waar het in het begin van de preek over ging. ‘Bent u bekeerd?’ Daar wil ik nu tenslotte toch nog iets over zeggen.

 

Toevallig - wat is toevallig? - had ik afgelopen week een gesprek met een collega. Hij vertelde dat een meisje op catechisatie had verteld dat ze echt tot bekering was gekomen. Dat ze nu echt radicaal Jezus ging volgen, terwijl ze er tot dan toe best wel een beetje op los had geleefd. Tuurlijk, ze was wel steeds mee gegaan naar de kerk, voor haar ouders eigenlijk, maar verder was er in haar leven maar weinig te zien geweest van Christus. Maar er waren wat dingen gebeurd, en ze had een paar gesprekken gehad met een jongerenwerker die haar echt voor de keuze had geplaatst om Jezus te volgen. En nu wilde ze niets liever meer.

 

Dat verhaal vertelde ze op catechisatie. Toch echt wel een bekeringsverhaal. De andere catechisanten hadden er aandachtig naar geluisterd. En één zei: ‘Wat gaaf!’ En een ander zei: ‘Ik wou dat ik zoiets had meegemaakt.’ En nog een ander zei: ‘ik heb dat niet meegemaakt, ben ik dan wel een echte christen?’

 

En mijn collega en ik praatten daar wat over door. Vooral over dat gevoel van onrust dat er zo vaak lijkt te zijn als iemand een bekeringsverhaal vertelt. Hoe ga je daarmee om? Wat vaak gebeurt is dit: dat je net zo lang met elkaar doorpraat tot iedereen wel iets in zijn of haar leven ontdekt wat daarop lijkt, alleen is het dan vaak veel geleidelijker gegaan. En dan is dat stukje onrust weg. Gelukkig maar.

 

En toch geloof ik niet dat dat goed is. Om twee redenen. De eerste: als iemand een bekeringservaring heeft gehad en daarover vertelt, dan moet je niet zeggen: ‘He, dat ken ik niet!’ Dan moeten we God prijzen: ‘Wat geweldig Here dat u dit in haar leven hebt gedaan! Wat gaat U toch op verschillende manieren te werk! Dank u wel!’ Dat heeft ook weer iets te maken met genade: dat je een ander het gunt dat hij of zij dat heeft mogen meemaken.

 

De tweede reden: waarom willen we dat gevoel van onrust het liefst zo snel mogelijk wegpraten? Kan het ook niet zijn dat die onrust, als je die ervaart bij het horen van iemands bekeringsverhaal, dat die onrust ook werkelijk ergens over gaat? Zijn we soms niet al te voorzichtig en al te pastoraal voor elkaar? Durven we confronterende gevoelens wel toe te laten? Als ik mij onrustig voel, als iemand iets vertelt over de grote dingen die God in zijn leven heeft gedaan, zou het niet kunnen dat mijn onrust dan duidt op een reëel gemis? Op oppervlakkigheid? Op lauwheid?

 

Die vragen mogen niet onbesproken blijven. ‘Bent u bekeerd?’ Als u zich onder die vraag onrustig voelt, word dan niet boos op mij omdat ik het vraag, word dan niet boos op die ander die zo’n verhaal kan vertellen, redeneer uw onrust niet weg, maar laat die toe. En ga er de enige begaanbare weg. Dat is de weg van Christus. Hij zegt: ‘Bekeer u!’ En Hij zegt ook: ‘als u onrustig bent, kom dan tot Mij en Ik zal u rust geven.’

 

Laten we bidden...

 


Liturgie voor een leerdienst

 

Psalm 34:1,2,3

Gebed

Psalm 101:1,2

Jesaja 59

Psalm 101:3,4

Zondag 33

Psalm 101:5,6

Preek

Gebed

Psalm 143:1,2,6,8,9

Gezang 3

Collecte

Psalm 111:1,3,4,6