De twee dieven, de ene Naam en het nulde gebod

Leerpreek over Zondag 34a

 

 

Broeders en zusters,

 

Als je ergens aan begint, vraag je je vaak eerst af: heb ik hier eigenlijk wel zin in? Bijvoorbeeld als je op je werk een nieuwe functie krijgt, als je in de kerk een nieuwe taak krijgt, als je aan een nieuwe opleiding begint, of als je kiest voor een cursus. Steeds vraag je je dan af: Heb ik hier eigenlijk wel zin in?

 

Vandaag beginnen we als gemeente ook weer ergens aan. Namelijk aan een serie preken over de Tien Geboden. Voor de zoveelste keer trouwens. De ouderen onder u hebben misschien al wel twintig of dertig series preken over de wet gehoord. Want telkens weer gaan we de Catechismus door. Jaar in jaar uit. En ook als je nog wat jonger bent, heb je toch best al een aantal keren een prekenserie over de Tien Geboden meegemaakt.

 

Misschien denkt u: ha fijn, de Tien Geboden, dan wordt het in elk geval praktisch. Want de wet van God is praktisch. Ik heb er zin in. Misschien zegt u wel: mooi dat de Tien geboden weer aan de orde komen, want we leven in een goddeloze tijd, en ook in de kerkmensen is het maar slecht gesteld met de christelijke levensstijl. Laten die Tien Geboden maar weer eens helder klinken. Dat er meer gehoorzaamheid mag komen. Ik heb er zin in. Misschien zegt u wel: ik dacht dat we de wet wel en beetje hadden gehad. Jezus is toch het einde van de wet? Laten we ons toch eens wat meer laten leiden door de Geest. Laten we van Hem de liefde leren. Nee, ik heb er eigenlijk niet zoveel zin in.

 

Hoe dan ook, het is belangrijk om ons eerst, voordat we de Tien Geboden een voor een gaan beluisteren, daar grondig op voorbereiden. We moeten de juiste houding vinden tegenover de wet van God. Daarom vandaag een inleidende preek over Gods wet voor ons leven. De preek heeft drie onderdelen. Boven het eerste onderdeel staat: de twee dieven. Boven het tweede onderdeel staat: de ene Naam. En boven het derde onderdeel staat: het nulde gebod.

 

Dus het gaat over Gods wet voor ons leven.

1.   De twee dieven

2.   De ene Naam

3.   Het nulde gebod

 

* * *

 

De twee dieven

 

Dat vindt u misschien een wat vreemde aanduiding: twee dieven. Het gaat tenslotte nog niet over het achtste gebod: ‘Gij zult niet stelen!’ Toch wil ik het nu eerst hebben over twee dieven. En wat bedoel ik daarmee? Daarmee bedoel ik dit: dat er twee manieren zijn waarop de goede wet van God van ons gestolen kan worden. Vooronderstelling is daarbij even dat de wet iets goeds is. Een kostbaar bezit. Psalm 119 is er vol van. We hebben erover gezongen: ‘U dank ik Heer in opgetogenheid, Mijn hart verheugt zich over uw bevelen.’ ‘Ik overpeins de diepten van uw wet!’ En straks zingen we nog met vers 64: ‘Leer mij uw wet, die goed is, waar en schoon.’ Ja, de wet is iets kostbaars, een schat, een hemelse schat om op aarde te koesteren.

 

Nu, die schat van de wet kan gestolen worden door twee dieven. Dief nummer 1 heet: ‘moralisme’, of ook wel ‘wetticisme’. Dief nummer 2 heet: ‘antinominianisme’. Ja, ik had beloofd dat het een leerpreek zou worden, dus ik wil deze keer die moeilijke woorden niet uit de weg gaan. Moralisme of wetticisme en antinominianisme. Dat zijn de twee dieven waar we ongelooflijk voor moeten oppassen. Ramen dicht! Deuren op slot! En het alarmsysteem ingeschakeld! Pas op voor de dieven!

 

Dief nummer 1: ‘moralisme’. Dat is een manier van omgaan met de wet, die de wet tot iets vervelends maakt. Een bundel kille regels. Als je op en moralistische manier omgaat met de wet van God, dan roep je voortdurend: Je moet gehoorzaam zijn! Regels zijn regels! Afspraken zijn er om je aan te houden! Moralisme betekent: veel praten over fouten, vooral die van anderen. Moralisme betekent: elkaar voortdurend de maat nemen, de wet gebruiken als een meetlat die je voortdurend op een wat zakelijke manier langs je eigen en andermans leven legt. ‘Zo, je hebt je weer niet gehouden aan dit of dat gebod.’ Deze moralistische manier van omgaan met de wet gaat vaak gepaard met een beeld van God waarin heel eenzijdig de nadruk wordt gelegd op zijn heiligheid en rechtvaardigheid. Een moralist zegt vaak: ‘Als je je niet aan Gods rechtvaardige geboden houdt, straft Hij je.’

 

Als je op deze moralistische, wettische manier omgaat met de wet van God, dan kan dat als gevolg hebben dat je jezelf regelmatig op de borst slaat: ‘ik houd me tenminste aan de geboden: ik sla niemand dood, ik ga niet met mijn buurvrouw naar bed, ik vloek nooit; God heeft een goeie aan mij.’ Het kan trouwens ook andersom: ‘Het lukt me nooit om me aan Gods geboden te houden, ze zijn te zwaar, God zal me wel niet accepteren, ik ben te zondig.’ Ook dat is moralisme.

 

Dief nummer 2: ‘antinominianisme’. Dat is een moeilijk woord. ‘Anti’ dat kennen we: je bent ergens tegen. Er zit ook het woordje ‘nomos’ in, en dat betekent wet. Een anti-nomin-ianist dat is kort gezegd: iemand die tegen de wet is. Antinominianen dat zijn mensen, christenen die zeggen: ‘we hebben met de wet niks meer te maken; Christus heeft de wet vervuld, en nu is er de vrijheid, de vrijheid van de Geest. A.u.b. geen letterknechterij, want de Geest maakt vrij!’ En in het ergste geval leven mensen er dan op los, omdat het er toch allemaal niet meer toe doet. Antinominianisten, dat zijn mensen die een hekel hebben aan woorden als: gehoorzaamheid, regels, geboden, zonde en straf. Antinominianisten (‘mensen die tegen de wet zijn’) zijn christenen die God vooral zien als een liefdevolle God en die niet zoveel kunnen met zijn toorn en met zijn rechtvaardigheid. Want God accepteert ons toch wel a) omdat Hij geweldig liefdevol is en b) omdat het met ons ook wel een beetje meevalt.

 

Dat zijn de twee dieven waar we ongelooflijk voor op moeten passen. Als we ze horen aankomen moet het alarm afgaan. Moralisten én antinominianisten pakken ons allebei de wet af. De wet die goed en waar en schoon is, een hemelse schat op aarde.

 

Moralisme betekent: elkaar om de oren slaan met de regels, alle tien. Antinominianisme betekent: leef er maar op los zonder de bescherming van Gods wet.

 

Moralisme betekent: denken dat je voor God acceptabel bent omdat je je aan de regels houdt. Antinominianisme betekent: je maakt zelf wel uit wat goed of slecht is, God houdt toch wel van je.

 

Mensen die moralistisch met de wet omgaan zijn vaak veroordelend naar anderen toe: ‘Jij hebt je niet aan Gods geboden gehouden. Bekeer je!’ Mensen die antinominianistisch met de wet omgaan (en er dus eigenlijk niet mee omgaan) zijn in hun spreken vaak wat sussend en wat vaag: als je er maar een goed gevoel bij hebt.

 

Herkent u er iets van? Van deze twee dieven? Deze twee uitersten in het omgaan met de wet? Zijn deze dieven uw leven misschien binnen gekomen? Het is goed om daar eens over na te denken en over door te praten.

 

In de bijbel kom je ze allebei tegen. Het prototype van de moralist of de wetticist is de Farizeeër of de Schriftgeleerde. In het derde deel van de preek maken we nog wat nader kennis met ze. Het antinominianisme proeven we in de bijbel als Paulus vragen beantwoord die blijkbaar gesteld werden in de kerk: ‘Mogen we bij de zonde blijven, opdat de genade toeneme?’ ‘Zullen wij zondigen, omdat wij niet onder de wet, maar onder de genade zijn?’ En vooral in de kerkgeschiedenis zie je onder spiritualisten en wederdopers losbandige praktijken met een beroep op Christus die toch het Einde van de wet wordt genoemd.

 

Hoe dat verder ook zij, voor dit moment is het vooral ongelooflijk belangrijk om de juiste houding te vinden waarin we luisteren naar de Tien Geboden van Gods wet. We mogen geen moralisten zijn: mensen-die-de-regels-houden. En de dief van het antinominianisme moeten we buiten de deur houden. Maar hoe moet het dan wel? Daar wil ik ter afronding van dit eerste onderdeel dit over zeggen. Ik wil u twee uitspraken aanreiken. Twee uitspraken die samen ons in de juiste houding brengen tegenover de wet van God.

 

Uitspraak 1: Ik ben zondiger en gebrekkiger dan ik ooit heb durven geloven.

Uitspraak 2: Ik ben meer geaccepteerd en bemind dan ik ooit heb durven hopen.

 

Voelt u dat de eerste uitspraak zich richt tegen antinominianisten, mensen die denken dat het allemaal wel en beetje meevalt? Ik ben zondiger en gebrekkiger dan ik ooit heb durven geloven.

 

En begrijpt u dat de tweede uitspraak zich richt tegen moralisten, mensen die menen dat ze door hun gehoorzaamheid aan de geboden bij God in een goed blaadje komen te staan? Ik ben meer geaccepteerd en bemind dan ik ooit heb durven hopen.

 

Die twee uitspraken, zijn als de alarmbellen die moeten gaan rinkelen als de dieven van het moralisme en het antinominianisme aan de deur beginnen te morrelen. Nog één keer:

 

Ik ben zondiger en gebrekkiger dan ik ooit heb durven geloven.

Ik ben meer geaccepteerd en bemind dan ik ooit heb durven hopen.

 

* * *

 

De ene Naam

 

Dat was het eerste onderdeel: de twee dieven, en vergeet vooral de twee alarmbellen niet. Na de twee dieven, nu de ene Naam.

 

Broeders en zusters, de Tien Geboden van God gaan alleen werkelijk voor ons leven zoals ze bedoeld zijn als we ze horen via de ene Naam. Misschien zouden we nu in de verleiding kunnen zijn, om na het horen van het eerste onderdeel van deze preek te zeggen: ‘OK, moralisme is verkeerd, antinominianisme is verkeerd, maar er is voor allebei toch ook wel íets te zeggen. Laten we van die beide het goede nemen, een soort compromis, een gulden middenweg.’

 

Maar dat is echt een fatale vergsissing. Want de verbinding van twee leugens kan nooit de waarheid zijn. Het samensmelten van twee kwaden kan nooit iets goeds opleveren. Het combineren van twee zonden kan nooit iets genadigs zijn.

 

We moeten daarom ook niet een gulden middenweg bewandelen, maar een derde weg. De derde weg van de ene Naam. En die Naam is: Christus. Als we de Tien Geboden horen, moeten we Christus zien. In Christus is de wet vervuld. In Christus peilen we pas de werkelijke diepte van de wet. In Christus klinken de Tien Woorden van Gods verbond ons als hemelse muziek in de oren.

 

Die twee uitspraken die ik net heb aangereikt, en die de houding tekenen waarin we moeten leren luisteren naar de Tien Geboden, in die twee uitspraken herkennen we de Persoon en het Werk van Jezus Christus.

 

Ik ben zondiger en gebrekkiger dan ik ooit heb durven geloven. Ziet u Christus aan het kruis hangen, in de diepste Godverlatenheid. Dat was voor mijn zonde. En tegelijk ben ik meer geaccepteerd en bemind dan ik ooit heb durven hopen. Ziet u Christus, de ons heeft liefgehad tot het einde, nog voordat wij Hem liefhadden?

 

Als we de Tien geboden horen, moeten we Christus zien. ‘Meent niet dat ik gekomen ben om de wet en de profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen.’ Wat een machtige uitspraak is dat. Er is nooit een mens geweest die het in zijn hoofd heeft gehaald om dat te zeggen: ‘Ik ben gekomen om de wet te vervullen.’ Dat kon alleen Christus zeggen. En hij haalde er de toorn van de Schriftgeleerden mee op de hals. Die dachten toch min of meer dat Jezus bedoelde: ‘de wet is nu dus achterhaald, afgeschaft, die kan worden bijgezet in het praalgraf van het verleden.’ En dat was natuurlijk buitengewoon onaangenaam voor de moralisten van die dagen: Jezus pakt hen hun regeltjes af, waar vinden ze nu nog hun zekerheid?

 

Maar dat bedoelt Jezus helemaal niet. Vervullen betekent hier: vol worden, volmaakt worden, de door God gegeven geboden komen nu eindelijk tot hun volle bestemming. Want Jezus laat zien wat het betekent om te leven naar de geboden van God, volmaakt. Met een beeld zou je het zo kunnen zeggen: de wet was al die tijd nog geweest als een bloem in de knop. En pas nu bloeit die bloem helemaal open. Prachtig! Zo heeft God het bedoeld! Wat geweldig mooi! De wet, die bloem in de knop, is door Christus vervuld!

 

De ene Naam. Daar gaat het om. Niet direct die Tien geboden, maar de ene Naam. Christus. En dat zien we ook al in de aanhef van de Tien Woorden. In het Woord Vooraf om zo te zeggen. ‘Ik ben de Here, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis heb geleid.’ Daar zien we de Naam, Jahweh. En we leren er meteen dat er ten diepste geen wezenlijk verschil is tussen de God die Zich in het Oude Testament openbaart als Jahweh, en in het Nieuwe Testament als Jezus.

 

Ik ben de HERE. Ik ben je Bevrijder. Op catechisatie heb ik het als het hierover gaat altijd over de drie B’s: Blijf Bij je Bevrijder. Dat staat er boven de wet: Blijf Bij je Bevrijder. Als je werkelijk in vrijheid wilt leven, zoek dan de ruimte van de Tien Geboden.

 

En in het Nieuwe Testament wordt dan gezegd: Ik ben de Weg, de Waarheid, het Leven. Ziet u het? Dat is de wet van God! De Weg! De Waarheid! Het Leven! Dus nog één keer: als u de Tien Geboden hoort, moet u Christus zien! In Hem is het werkelijk waar:

 

Ik ben zondiger en gebrekkiger dan ik ooit heb durven geloven.

Ik ben meer geaccepteerd en bemind dan ik ooit heb durven hopen.

 

Zo kunnen we luisteren naar Gods wet. Als Gods beminden. Als verloste zondaars. In Christus. Dat is de ene Naam. ‘God heeft Hem de naam boven alle naam geschonken, opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen, en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader’ (Filippenzen 2:9-11).

 

* * *

 

Het nulde gebod

 

We komen bij het derde onderdeel van de preek. We hadden eerst de twee dieven. Toen hoorden we de ene Naam. En nu staan we voor het nulde gebod. Beetje speels is dat natuurlijk. Ik bedoel ermee te zeggen dat dit gebod overal aan vooraf gaat.

 

Ik had beloofd dat we nog wat nader kennis zouden maken met de Schriftgeleerden en Farizeeën als de prototypes van het moralisme van Jezus’ dagen. Dat gaan we nu doen aan de hand van dat gelezen gedeelte uit Matteüs 22.

 

Daar ontmoeten we in de wetgeleerde die in gesprek gaat met Jezus iemand die zijn geloof beleeft als: je weg vinden in een netwerk van regels en geboden. Hij komt naar Jezus toe. Deze wetgeleerde. En niet voor niets wordt hij zo genoemd. Niet: Schriftgeleerde, maar speciaal: Wetgeleerde. Hij is een specialist in de joodse wet en in de uitleg van die wet. Hij heeft er om zo te zeggen voor gestudeerd. Een deskundige dus.

 

En het is misschien aardig om nog eens te vertellen dat de joden toendertijd niet minder dan 613 geboden en verboden kenden. Niet voor niets 613, want je kunt de hebreeuwse letters van het woord Thora (dat wet betekent), je kunt die letters ook als cijfers lezen, en dan staat er 613. Die 613 regels waren onderverdeeld in geboden en verboden. Er waren  248 geboden (niet voor niets 248 want bij de joden hadden gestallen heel vaak een symbolische waarde, en het schijnt zo te zijn dat het menselijk lichaam 248 botten telt). 248 geboden dus en 365 verboden (zoveel dagen telt een jaar). En al die geboden en verboden waren ingedeeld in lichte en zware geboden en verboden. En het ligt dan voor de hand dat een je een licht gebod als minder belangrijk mocht zien en een zwaar gebod als heel belangrijk.

 

En als je die wetgeleerde dan naar Jezus toe ziet stappen, dan moet je je eigenlijk voorstellen dat hij daar staat met een dikke boekrol onder z’n arm met daarop al die 613 geboden en verboden. En hij test Jezus. Hij stelt Hem op de proef met zijn vraag: ‘Meester, wat is nu het grote gebod in de wet?’ ‘Welke van die 613 geboden op deze boekrol springt er volgens U echt uit?’

 

Als wij dat aan elkaar zouden vragen: ‘Welke van de Tien geboden springt er echt uit?’, dan zouden we waarschijnlijk al snel wijzen op het zevende: ‘Gij zult niet echtbreken.’ Want alles wat te maken heeft met zonde op het gebied van de sexualiteit, mag op onze speciale belangstelling rekenen. Maar dat deugt toch niet.

 

Zo probeert deze wetgeleerde Jezus een standpunt te laten innemen in een discussie die wetgeleerden onder elkaar voeren. Ja., en als Jezus dat doet, dan kiest Hij automatisch partij, dan plaatst Hij Zichzelf in een bepaalde hoek. Want als Hij er één uit zou kiezen zou Hij daarmee zeggen dat alle andere 612 geboden en verboden dus minder belangrijk zijn. Maar eigenlijk zou het nog erger zijn als Jezus daar intrapte, want als Hij één van die geboden als het grote gebod zou aanwijzen, dan zou Hij daarmee impliciet zeggen: ‘dat is een goede discussie die jullie aan het voeren zijn. Wandel inderdaad maar door dat oerwoud van regels en steek maar veel energie in de vraag welke regel het belangrijkste is.’

 

Maar gelukkig is Jezus Jezus en niet een wetgeleerde. En Hij gaat rechtstreeks op de vraag in en laat tegelijk zien dat de vraag helemaal verkeerd is. Want Hij gaat niet in die boekrol lopen zoeken naar een gebod dat eruit springt.  Nee, hij kijkt de wetgeleerde aan en antwoordt: ‘heb de Here lief.’

 

Hij wijst op de wortel van het leven naar Gods geboden. Hij geeft het gebod dat aan alle andere geboden voorafgaat, het nulde gebod. ‘God liefhebben, met alles wat in je is, vanuit je tenen, met je handen, met je hoofd, met je hart, met alles wat in je is.’ En dat ene gebod, het nulde, dat geeft aan alle andere geboden hun eigenlijke betekenis. Al die andere geboden, ze stellen niks voor als ze niet worden gedragen door de liefde voor God. En die liefde voor God komt ook tot uitdrukking in de liefde voor de naaste. Dat is het tweede gebod, zegt Jezus, maar het is even groot als het eerste.

 

Broeders en zusters, dringt het goed tot u door, dat Jezus de liefde aanwijst als de bron, de wortel, het nulde gebod, dat aan alles voorafgaat en dat alles kleurt? Hij zegt niet: Gij zult de Here uw God gehoorzamen met heel uw hart enzovoort. Of gij zult de Here uw God eerbiedigen. Of gij zult de Here uw God respecteren en de naaste als u zelf. Liefde is de sleutel. Liefde is de bron. Liefde is het nulde gebod.

 

En dan is het niet zo dat de liefde het gebod verteert. Want Johannes schrijft ergens: ‘Dit is de liefde Gods, dat wij zijn geboden bewaren.’ We hebben vaak de neiging om toch een keuze te maken tussen die twee. Tussen God liefhebben of zijn geboden bewaren. Liefhebben, dat vinden we soms toch wat vaag, wat zweverig, wat lievig en zoet. En geboden bewaren dat vinden we dan weer zo streng, zo hard, zo zakelijk, zo wettisch. We vinden het vaak lastig om dat te combineren. Maar wat bij ons vaak twee is (liefde tegenover gebod) is bij God één. In die ene Naam van Christus. Hij heeft liefdevol Gods wet vervuld. Luister daarom naar de wet van God in de naam van Jezus, die zo liefdevol gehoorzaam was.

 

* * *

 

Broeders en zusters in de Here Jezus, we hoorden vanmiddag van twee dieven, de ene naam, het nulde gebod. We hebben afgeteld. Twee – een – nul: starten maar. We zijn er klaar voor. Klaar om te luisteren naar de Tien Geboden van Gods wet. Tenminste: als we het gehoorde ons ook werkelijk toe-eigenen.

 

Nog één keer samenvattend:

2.

Ik ben zondiger en gebrekkiger dan ik ooit heb durven geloven.

En tegelijk ben ik meer geaccepteerd en bemind dan ik ooit heb durven hopen.

1.

Als we de Tien Geboden horen, moeten we Christus zien.

0.

Het nulde gebod. Heb God en de naaste lief! Want de meeste van deze is: de liefde.

 

Laten we bidden…

 

 


Liturgie leerdienst zondagmiddag 25 mei 2003

 

Psalm 93

Gebed

Zondag 34a

Psalm 119:1,2,3

Matteüs 5:17-20; 22:34-40

Psalm 119:28,29,30

Preek

Gebed

Psalm 119:64,65,66

Geloofsbelijdenis Gezang 4

Voorbeden en Onze Vader

Collecte

Lied 1