Een bron van zegen zul je zijn
Preek bij Genesis 12:1-3 en Galaten 3:6-14
Kijk de preek terug:
Luister de preek als podcast:
Onder de preek vind je gesprekvragen.
1
Zou jij dat willen: een bron van zegen zijn?
Een bron van zegen voor de mensen om je heen?
Dat je iemand bent bij wie anderen zich op hun gemak voelen, dat mensen zich bij jou ontspannen, zich geliefd voelen, gezien, gehoord. Dat mensen als ze bij jou in de buurt zijn merken dat het leven wat lichter aanvoelt, dat ze rustiger ademhalen en merken: hier is het veilig en goed.
‘Een bron van zegen zul je zijn.’ Dat is wat Abraham te horen krijgt van God. Die zegen die speelt een heel grote rol in het roepingsverhaal van Abraham. En hij is de vader van alle gelovigen, zo wordt hij aan ons voorgesteld. Blijkbaar hebben geloven en de zegen heel veel met elkaar te maken.
Dat is ook een beetje de intuïtie van waaruit ik ervoor kies om een serie preken over de zegen te houden. Want geloven is helemaal niet zo vanzelfsprekend meer, als het dat ooit al was. We voelen ons verlegen wat geloof betreft. We zijn zoekender geworden. Vroeger was zo duidelijk wat je moest geloven, maar wat staat daar nu nog van overeind?
Herken je dat misschien ook? Dat je al heel wat jaren een gelovige bent (maar ook wel een twijfelaar, soms dicht tegen ongeloof aan), en dat het geloof dat je mee hebt gekregen in je opvoeding en ook in de kerk je eigenlijk wat tussen de vingers door begint te glippen. “Ik wil wel geloven”, zeg je, “graag zelfs, maar wel anders dan tot nu toe, maar ik weet nog niet zo goed hoe.” En je vraagt je af: “Wat bedoelen we als we spreken over ‘het evangelie’?”
Soms verlang je dan naar een soort van een nieuwe start, opnieuw beginnen: heel veel ballast achterlaten en teruggaan naar de kern. Naar de plek waar het allemaal misschien niet meer zo klopt als vroeger, maar waar in elk geval wel je hart klopt.
Ik geloof dat de zegen zo’n nieuwe start, een nieuwe kern kan zijn. De zegen van God. De kern van de zegen is: dat God met je is, dat je in zijn tegenwoordigheid kunt leven, dat Hij je telkens weer in zijn aanwezigheid wil brengen, dat je mens mag zijn die lijkt op God, dat Hij zijn gelaat naar je toewendt en je vol genade en liefde aankijkt. Zodat je vrede voelt.
2
Zo proberen we nu dichtbij Abraham te komen. En dit verhaal van zijn roeping, en van zijn op weg gaan, en van niet weten waar je dan komt – dit verhaal is een bronverhaal als we opnieuw willen aanvoelen wat geloven betekent.
Abram krijgt te horen dat hij weg moet trekken uit zijn vertrouwde omgeving: weg uit zijn land en bij zijn familie vandaan om naar een nieuw land te gaan. En zo, langs die weg, gaat de HEER Abram zegenen. Abram kan dus niet gezegend worden als hij blijft in het land waar hij toen woonde. Hij wordt uitgenodigd om weg te gaan, een nieuw begin te maken, los te laten wat vertrouwd aanvoelt.
Ook in onze levens kunnen er zulke momenten zijn dat je aanvoelt: ik moet nu een andere weg kiezen, ik moet nu iets loslaten waar ik al zo lang aan vast zit en het is niet goed. Dat kan met je werk te maken hebben, je omgeving, patronen in je leven of in je denken die niet goed zijn, oude overtuigingen die niet meer werken.
En je zou eigenlijk wel willen dat er een stem in je leven klinkt om je dat laatste zetje te geven wat je nodig hebt om echt op weg te gaan. Misschien hoor je die stem op dit moment wel.
Heeft Abraham trouwens wel een stem gehoord? Dat is wel wat ik altijd dacht. Maar dat staat er niet letterlijk bij. Er staat in alle soberheid: “De HEER zei tegen Abram”. Was dat een stem die Abram fysiek hoorde? Een hoorbare stem? Ik weet het niet.
Misschien was het ook wel een intuïtie, een gedachte die zich aan Abram opdrong en waar hij maar niet los van kon komen omdat de Geest erin werkte. Een soort van roepingsgevoel: dit staat mij te doen.
In het verhaal van Abraham is het belangrijkste dat hij gehoor gaf aan de roeping, aan de stem, aan de intuïtie, aan de onontkoombare wenkende hand. Kom. Ga op weg. En Abram ging. Hij had God ontmoet. Hij had de aanwezigheid van God ervaren.
Weet je wat me ook steeds weer zo raakt, als ik tot me door laat dringen dat juist Ábraham nog altijd een voorbeeldgelovige is, de vader van alle gelovigen zelfs? En dat we juist van van hém kunnen leren wat geloven is? Dit: Abraham kende vrijwel geen geloofsstandpunten. Hij had geen bijbelse geschriften tot zijn beschikking. Er was geen tempel er waren geen wetten, geen dogma’s, geen kerken en ambten, geen verzoeningstheorieën, geen concept over de hemel, en ook geen over de hel, geen liturgische symbolen, geen sacramenten, geen geloofsbelijdenis, geen doop, en geen naam voor zijn geloof.
Dat dus. Alles wat wij vaak zo belangrijk vinden, dat was er helemaal nog niet toen Abraham geloofde, de stem van God hoorde en op weg ging. Een voorbeeldgelovige. Vader van alle gelovigen. Hij had een soort van een ‘klein geloof’, zo groot als een mosterdzaadje. Een klein geloof waar niet van alles aan vast is gaan zitten. Een klein geloof, een kern, een kiempje – je moet er met een vergrootglas naar kijken om het goed te kunnen zien. Maar dat geloof – daarin is Abraham een voorbeeld voor ons. Een geloof in de aanwezigheid van God in ons leven.
3
Laten we nu eerst proberen om de woorden te horen die God tot Abraham sprak. Ze werden wel tegen hém speciaal gezegd. Maar alle kinderen van Abraham mogen delen in die zegen. Abraham is de vader van alle gelovigen. En het is altijd boeiend om iets te horen over je vader, ook over je geestelijke vader Abram.
Hij krijgt van God dus vooral een overvloedige belofte van zegen! We zitten nog behoorlijk aan het begin van de bijbel, in Genesis 12, maar er is al een paar keer eerder sprake geweest van de zegen.
In Genesis 1 zegent God alle levende wezen in het water met de woorden: ‘Wees vruchtbaar en word talrijk’ (1:22). En Hij zegent ook Adam en Eva, met soortgelijke woorden (1:28). Verder zegent de HEER de zevende dag die Hij heilig verklaart (2:3). Hij zegent ook Noach en zijn zonen, alweer met woorden over vruchtbaar zijn en talrijk worden (9:1).
En in Genesis 5 vers 1 en 2 lezen we: ‘Toen God Adam schiep, de mens, maakte hij hem zo dat hij leek op God. Mannelijk en vrouwelijk schiep hij de mensen. Hij zégende hen en noemde hen mens toen zij werden geschapen.’ Gezegend om méns te zijn, om steeds meer mens te worden.
Wat verder opvalt is dat dat woord zegenen in deze paar verzen zo vaak wordt genoemd. Maar liefst vijf keer. Het getal vijf is niet zonder betekenis. Het wordt wel het getal van de genade genoemd, een getal ook van volheid. Vijf is het getal van de boeken van de Thora. Vijf is ook het aantal vingers aan een hand.
Voor nu is het boeiend dat er een bijbeluitlegger is die Genesis 12:2-3 verbindt met Genesis 1:3-5. Daar wordt namelijk vijf keer het woord ‘licht’ gebruikt! “God zei: ‘Er moet licht komen,’ en er was licht. God zag dat het licht goed was, en hij scheidde het licht van de duisternis; het licht noemde hij dag, de duisternis noemde hij nacht.”
Genesis 1 staat voor een totaal nieuw begin. En dat geldt ook voor Genesis 12, Gods nieuwe begin met de mensen door Abram uit te kiezen. Beide keren wordt dat begin gemarkeerd door een vijfvoudigheid, vol genade: licht en zegen.
En als we dat met elkaar verbinden dan zou je kunnen zeggen: Gezegend ben je als je wandelt in het licht! Een bron van zegen ben je als je licht uitstraalt! En deze woorden van Jezus komen opnieuw tot leven: ‘Ik ben het licht voor de wereld. Wie mij volgt loopt nooit meer in de duisternis, maar heeft licht dat leven geeft’ (Johannes 8:12). Dát is een gezegend leven.
4
Volop zegen dus. Maar ook klinkt dat woord vloek. Want we leven in een gebroken wereld waar licht en duisternis constant met elkaar in gevecht zijn, en zegen en vloek dus ook.
“Ik zal zegenen wie jou zegenen,
wie jou vervloekt, zal Ik vervloeken.
In jou zullen alle volken op aarde gezegend worden.”
Als we in onze wereld rondkijken en het nieuws volgen, dan zien we dat er veel meer vloek dan zegen lijkt te zijn, veel meer duisternis dan licht. En dat is pijnlijk. Want het staat zo ver weg van hoe God het bedoelt: wij worden gezegend om mens te zijn, volop mens. Maar diezelfde mensen vervloeken elkaar en doen het licht in elkaars leven uit zodat het donker wordt. We zien het in de oorlogen die woeden, in de onwil om elkaar te begrijpen en vast te houden, in de eindeloze ruzies en discussies die nergens op uit lopen, in het onrecht dat overal gebeurt.
En daarom is het zo belangrijk dat we in de kerk luisteren, steeds opnieuw, naar het verhaal van de God van Abraham, dat een verhaal is dat gaat over zegen. Dat is Gods bedoeling: niet dat mensen elkaar vervloeken, niet dat mensen elkaar het licht in de ogen niet gunnen, maar dat mensen een bron van zegen zijn voor elkaar. Daar gaat het over in het christelijk geloof.
5
Als we dus willen ontdekken wat het betekent om te geloven, dan is Abraham een inspirerend figuur. En de apostel Paulus is het daarmee eens. Want dat vind ik zo opvallend: dat Paulus als hij spreekt over dat belangrijke thema van geloof graag naar Abraham verwijst. Hij slaat Mozes om zo te zeggen over, die vooral bekend staat om de wet, en zegt: “Nee, Abraham, kijk naar Abraham. Hij is de vader van alle gelovigen.” Niet: Mozes en zijn wet. Maar: Abraham en zijn geloof.
En over dat geloof van Abraham wordt gezegd: “Hij vertrouwde op God, en dat werd hem als rechtvaardigheid toegerekend.” Dat lezen we in Genesis 15:6 en Paulus herhaalt dat in Galaten 3:6.
Ik vind het trouwens mooi dat het woordje “geloven” daar wordt vertaald met “vertrouwen”. Want dat zit dichter bij waar het om gaat. De kern van geloven is niet dat je allerlei overtuigingen hebt over God, de kern is: vertrouwen, je overgeven aan de stem die klinkt in je leven.
En dat “tot rechtvaardigheid gerekend” – in de Bijbel in Gewone Taal staat er: “Abraham geloofde in God, en daarom zag God hem als een goed mens.” Die ‘toegerekende rechtvaardigheid’ is nu: “God zag hem als een goed mens.”
Als ik het allemaal even wat vrijer vertaal nog, zeg ik het zo: “Wie gelooft, vertrouwt niet op zichzelf, maar op God, en komt er tot zijn verrassing achter dat je daar een beter mens van wordt, een goed mens.”
Geloven heeft niet allereerst te maken met je denken en je overtuigingen maar met je zijn en met de keuzes die je maakt. Een theoloog (Tomáš Halík) heeft dat een keer zo verwoord:
“De manier waarop iemand mens is, is de meest authentieke uitdrukking van zijn geloof of ongeloof. Iemands leven zegt meer over zijn geloof dan wat hij denkt en zegt over God.”
En we leren van Paulus dus nog iets heel belangrijks. Geloven heeft alles te maken met zegenen. Geloven is niet: overal meningen over hebben, regels handhaven, aanhanger van een religie zijn, een religieus systeem instandhouden. Geloven is: zegenend aanwezig zijn in de wereld.
Paulus reflecteert daarop met deze zin uit Galaten 3 die opeens oplichtte toen ik hiermee bezig was. “De Schrift (…) verkondigde het evangelie al lang tevoren aan Abraham: ‘In jou zullen alle volken gezegend worden.’ En dus wordt iedereen die gelooft samen met Abraham, de gelovige, gezegend.”
Paulus zet dat tegenover: vertrouwen stellen in het naleven van de wet, de wet van Mozes. Wie de wet van Mozes wil naleven, leeft onder een vloek. Dat is heftig. Wie vertrouwt op het naleven van de wet van Mozes, ervaart een vloek. Maar wie gelooft met het geloof van Abraham, ervaart zegen.
En die zegen is dus niet alleen maar voor gelovigen. Een kerk die vooral met zichzelf bezig is, een gelovige die zich alleen maar afvraagt “Wat heb ík eraan dat ik geloof?” – die kerk en die gelovige zitten op dood spoor.
Geloven is je door God laten zegenen om tot zegen te zijn. In een wereld waar heel veel slechtheid en kwaad is, is God goedheid aan het uitdelen. In een wereld waar veel mensen elkaar vervloeken, zijn gelovigen er om Gods zegen uit te delen.
6
Geloven is je vertrouwen stellen op God en daarin zegen ervaren om zo een bron van zegen te zijn voor iedereen. Inclusiever kan het niet.
Dat is het evangelie. Aan het begin van de preek stelde ik ook even die vraag: “Wat bedoelen we als we spreken over ‘het evangelie’?” Nou, zegt Paulus, als je wilt weten wat het evangelie is, ga dan terug naar dat verhaal van Abraham die een roepstem hoorde. Paulus schrijft: “De Schrift (…) verkondigde het evangelie al lang tevoren aan Abraham: ‘In jou zullen alle volken gezegend worden.’”
Wat is dus volgens Paulus het evangelie, het goede nieuws dat we kunnen geloven en waarop we kunnen vertrouwen. Dit: “In jou zullen alle volken gezegend worden.” Het evangelie waarin christenen geloven is: dat je luisterend naar Gods roeping tot de ontdekking komt dat God jou op aarde heeft gezet om te zegenen.
Ik hoop dat dat je opnieuw inspireert om te geloven, om te vertrouwen op God en om te weten wat te doen staat: zegenen.
Gods zegen zien en ontvangen.
En zelf een bron van zegen zijn.
Hoe dat precies in jouw leven eruit ziet?
God zal je zelf de weg wijzen.
Zingen: Heer, wijs mij uw weg
Gespreksvragen
- Wat betekent het voor jou om ‘een bron van zegen’ te zijn in je dagelijkse leven?
- In Genesis 12:1-3 roept God Abraham om op weg te gaan. Wat spreekt jou aan in deze roeping en wat vind je daarin moeilijk?
- Heb je zelf weleens het gevoel gehad dat je iets moest loslaten om een nieuwe weg in te slaan? Hoe ging dat?
- De preek noemt dat Abraham op weg ging zonder veel geloofsregels of structuren. Hoe beïnvloedt dat jouw kijk op wat geloven is?
- In Genesis 1:3-5 wordt 5 keer het licht genoemd en in Genesis 12:2-3 wordt 5 keer de zegen. Wat raakt je in die verbinding? Waar zie jij lichtpuntjes van zegen in jouw omgeving?
- Hoe ervaar jij Gods aanwezigheid als een bron van vrede in je leven?
- Paulus zegt in Galaten 3 dat het evangelie al aan Abraham verkondigd werd: “In jou zullen alle volken gezegend worden.” Wat betekent dat voor jouw geloofsbegrip?
- Welke mensen zijn voor jou een voorbeeld geweest in het zegenend aanwezig zijn?
- Hoe zou jouw manier van leven anderen kunnen laten merken dat je op God vertrouwt?
- Stel je voor: iemand vraagt je om hem of haar te zegenen. Wat zou je doen of zeggen?