Preek | Ik laat U niet gaan tenzij U mij zegent
Preek over Genesis 32:23-33
Kijk de preek terug:
Luister de preek als podcast:
Onderaan de preek vind je gesprekvragen.
1
Herkennen jullie het? Dat je een Bijbels verhaal leest en dat er direct lijntjes naar je eigen leven lopen? Dat je direct herkenning ervaart omdat het zo’n menselijk verhaal is?
Ik herken mezelf in elk geval op twee punten in dit verhaal. En in het kader van onze nog steeds voortdurende kennismaking met elkaar vertel ik daarom weer twee dingen over mezelf.
Ik ben er een van een tweeling. Net als Jakob. Mijn tweelingbroer heet Gert. Jos en Gert. Ze noemden ons toen we nog heel klein waren: Josje en Gertje. Ik had vroeger zo’n spaarbankboekje van de Boerenleenbank, en op de voorkant stond: Josje. We werden tien of twintig minuten na elkaar geboren op een zaterdagmiddag rond een uur of vijf, thuis in Zuidhorn. Ik weet niet of we geworsteld hebben met elkaar in de baarmoeder, maar ik kwam in elk geval als eerste. Dat poets je nooit meer weg.
Tweede punt van herkenning is die heup van Jakob en dat mank lopen. Toen ik veertien jaar was, maakte ik tijdens een verjaardagsfeestje, toen we ergens in Meppel door een straat aan het rennen waren, en rare val. Ik struikelde over zo’n bollende verhoging in een stoep bij een voordeur, een verhoging waardoor iemand met de rolstoel makkelijker naar binnen kon rijden. Het was bijna donker, en ik zag die verhoging niet, wist ook niet dat die er was, en liep daar op een heel rare manier hard tegenaan. Ik viel op de grond, ik voel nog de koude stoeptegels, en ik voelde ook meteen dat het helemaal mis was. Mijn heup was uit de kom… De ambulance kwam. In het ziekenhuis is mijn been weer in de kom getrokken en geduwd (ik was gelukkig onder narcose gebracht). En ik heb een behoorlijke tijd op krukken gelopen. Het is weer aardig goed gekomen, maar mijn linkerbeen is wel altijd een zwakke plek gebleven en is sindsdien ook twee centimeter korter dan mijn rechterbeen.
2
Ja, ik dacht: ik begin maar een beetje luchtig, het wordt nog zwaar genoeg deze preek. Want het gaat over worstelen, over vechten, over moeilijke dingen die spelen in onze levens, waar we ‘s nachts wakker van liggen.
En nu ik samen met Joke veel kennismakingsbezoeken breng, ontdekken we ook hoeveel verdriet er is in de huizen, hoeveel er geworsteld wordt. Gemeenteleden die chronisch ziek zijn, of een ziekte die steeds maar verder gaat, steeds minder mogelijkheden, vaders en moeders die soms al jarenlang heel grote zorgen hebben over hun kinderen, het mantelzorger zijn voor een geliefde, het diepe verdriet vanwege gestorven geliefden, veel te jong soms nog, ouderen die de grip op hun leven verliezen door geheugenverlies. Wat een strijd brengt dat allemaal met zich mee, ook voor de mensen die er dicht omheen staan.
Maar er zijn ook andere worstelingen: je werk dat je leegzuigt, het zoeken van je eigen identiteit, de vraag wie je eigenlijk bent en of je wel geaccepteerd wordt, een moeilijk overgang van je eerste naar je tweede levenshelft, financiële zorgen, de impact die het wereldgebeuren op je kan hebben, dat je altijd aan moet staan, de onophoudelijke prestatiedruk, conflicten in de familie, moeite in je huwelijk, verder na een echtscheiding. Of dat je lijdt aan wat er gebeurd is in de kerk. Of je twijfelt aan je geloof en hebt een geestelijke strijd te voeren. Of je weet niet hoe je de nieuwe week door moet komen.
Dat is veel. En we brengen het nu allemaal samen in dat ene woord: dat we worstelen. En dat dat ook iets te maken heeft met God in je leven. Maar je weet soms niet hoe.
Ik hoop dat het verhaal van Jakob die worstelt bij de Jabbok ons vanmorgen een beetje zal helpen, en dat we God er in kunnen ontmoeten.
3
‘En er worstelde iemand met hem.’ Wie is die iemand? Wie is nu die ‘ander’ waar Jakob mee worstelt? Als we direct zeggen dat dat God is, dan verliezen we eigenlijk heel de spanning die in het verhaal zit. Dan lossen we het raadselachtige meteen op, terwijl juist in het laten staan van het raadsel iets verrassends, iets nieuws kan gebeuren, een nieuw inzicht kan ontstaan.
De verteller van het verhaal laat namelijk heel bewust open wie dat is. Vers 25: íemand worstelde met hem. Vers 26: toen de ánder zag dat hij niet kon winnen. Vers 27: de ánder zei. Vers 28: de ánder vroeg. Vers 30: toen zegende die ánder hem daar. Wie is dat?
Als we onbevangen proberen te lezen, dan moeten we wel in eerste instantie aan Esau denken. Want wat is er allemaal gebeurd? Esau en Jakob waren als tweelingen samen opgegroeid. Maar vanaf het allereerste begin was duidelijk dat het een moeizame relatie tussen deze twee zou zijn. Al in de buik van hun moeder Rebekka botsten Esau en Jakob hard tegen elkaar aan (Gen. 25:22). Toen Rebekka bij de HEER te rade ging over wat dat te betekenen had, zei Hij (Gen. 25:23): “Twee volken zijn er in je schoot, volken die uiteengaan nog voor je hebt gebaard. Het ene zal machtiger zijn dan het andere, de oudste zal de jongste dienen.”
En dat is uitgekomen. Je ziet hier al iets van de grote strijd die in deze wereld wordt gevoerd tussen aan de ene kant God en zijn zoon Christus (op die lijn staat Jakob) en de Satan en zijn demonen aan de andere kant (op die lijn staat Esau). Die strijd vinden we terug in de levens van deze tweelingen. Het is een drama.
Op een goede dag, Esau en Jakob zijn inmiddels volwassen geworden, komt Esau thuis van de jacht terwijl Jakob staat te koken. Esau heeft geweldige honger. “Gauw, geef me wat van dat rode dat je daar kookt, ik ben doodmoe” (Gen. 25:30). En dat doet Jakob, maar wel in ruil voor het eerstgeboorterecht.
En een andere geschiedenis: Jakob steelt de zegen van Esau. Dat was niet nodig omdat de HEER gezegd had dat Jakob de eerste zou zijn, ondanks het feit dat hij de jongere was. Maar Rebekka vertrouwt het zaakje niet. Ze is bang dat de oude en blinde Isaak toch Esau zal zegenen, omdat Esau echt een vaderskind was,
terwijl Jakob veel meer een moederskind was. Ik kan het hele verhaal nu niet vertellen – je vindt het terug in Genesis 27 en 28 – maar het komt hierop neer: door een leugenachtige list weet Jakob zijn vader zover te krijgen dat hij hem de zegen geeft terwijl zijn vader denkt dat hij Esau aan het zegenen is.
Als dat gebeurd is, komt Esau erachter. En hij is verschrikkelijk kwaad. Zo wordt het opgeschreven: “Van toen af haatte Esau zijn broer omdat zijn vader hem had gezegend, en hij zei bij zichzelf: Het duurt niet lang meer of de dagen van rouw om mijn vader breken aan, en dan vermoord ik Jacob” (Gen. 27:41). En je ziet hier die lijn oplichten, die rode draad die door heel de Bijbel heen is geweven: “Vijandschap sticht ik tussen jou en de vrouw, tussen jouw nageslacht en het hare” (Gen 3:15). Je ziet de twee partijen:
de slang – de vrouw
Esau – Jakob
Satan – Jezus
Jakob is toen gevlucht om twintig jaar bij zijn oom Laban te wonen. Daar kreeg hij vrouwen en kinderen en veel bezit (Genesis 29 tot 31). Al die tijd is Esau uit beeld. Al die tijd is Jakob bezig met werken, met Lea en Rachel, met zijn kinderen en zijn dieren. Niet met Esau. Niet met de schuld van zijn leugenachtigheid die ergens diep in zijn ziel ligt te wachten om aan het licht te komen.
En na twintig jaren besluit Jakob terug te keren naar zijn geboortegrond. Maar dat is wel heel spannend, want hij zal Esau onder ogen moeten komen, zijn tweelingbroer, zijn vijand. Jakob heeft zijn leugenachtige gedrag verdrongen waardoor hij zich de zegen van de HEER op eigen kracht naar zich toe had gehaald. Er is een schuld in zijn leven en Jakob is bang dat Esau na 20 jaar alsnog wraak zal nemen.
Daarom neemt Jakob zijn voorzorgsmaatregelen en stuurt er boden op uit om Esau met kado’s gunstig te stemmen. Maar al snel krijgt hij te horen dat Esau al op komst is, met vierhonderd man. “Jakob schrok hevig. Het angstzweet brak hem uit” (Genesis 32:8). En hij neemt nog extra maatregelen: hij verdeelt zijn mensen en zijn dieren over twee kampen zodat Esau ze in elk geval niet allemaal tegelijk kan doden. Ook bidt hij tot God: “Ik smeek U, red mij uit de handen van Esau, mijn broer, ik vrees dat hij ons zal aanvallen en mij en iedereen zal doden, ook de kinderen en hun moeders” (Genesis 32:12).
4
Ja, het leest echt als een spannend verhaal, en het is zo menselijk, zo herkenbaar. Dat je dingen wegstopt, dat je ruzie hebt, dat er een conflict in je familie, dat je bang bent voor elkaar. En als we nu dan Jakob aantreffen, in die donkere nacht, bij die rivier, in zijn eentje, alle anderen zijn aan de overkant van de rivier – dan is het dus eigenlijk heel logisch om te denken dat hij daar bij de Jabbok worstelt met Esau, zijn tweelingbroer.
Vele uitleggers hebben zich hier het hoofd over gebroken. Is dit überhaupt wel echt gebeurd? Of is dit een visioen, een droom die Jakob heeft? Dat hij bij de rivier in slaap is gevallen en een nachtmerrie krijgt? In die ander, zou iemand uit het leger van Esau, of een rivier-demon die de grenzen van de rivier bewaakt, een engel van het duister die door God wordt gestuurd om Jakob te confronteren met zijn verleden?
Je kunt ook kiezen voor een meer psychologische uitleg: dit is een soort angstdroom waarin Jakob worstelt met zijn eigen donkere kanten, zijn onbeleden leugenachtigheid, zijn onverwerkte verleden dat hij al die jaren heeft weggestopt. Maar nu kan hij er niet langer voor weglopen.
Misschien – en ik denk dat het belangrijk is om dat te ontdekken – misschien valt dat allemaal ook wel niet te onderscheiden: ons gevecht met andere mensen, met mensen met wie we in conflict leven, ons gevecht met onze verdrongen schuldgevoelens en onze donkere kanten die we niet goed aan durven kijken, ons gevecht met de dingen die ons overkomen, de tegenslagen, de teleurstellingen, de ziekte en gebrokenheid – in al dat worstelen vechten we misschien ten diepste ook met God, en vecht God ons aan als in een beproeving.
Oog in oog staan met Esau, je vijand, je eigen donkere kanten, je niet meer weten hoe nu verder – het valt samen met oog in oog staan met God die je aanvecht om je uiteindelijk te zegenen.
Kijk, dat Jakob hier vecht met Gód, dat wordt tenslotte wel duidelijk. Maar pas na die worsteling in die donkere nacht. Pas ná dat de verteller van het verhaal ook ons als lezers in spanning heeft gehouden en ons denken heeft geprikkeld en ons in onze ziel, ja in onze buik heeft geraakt, gestompt.
Het is allemaal niet zo duidelijk, zo helder op het eerste gezicht. Pas door de worsteling heen komt er duidelijkheid. Want in de ontmoeting die uiteindelijk met Esau plaats vindt, zegt Jakob ook: “Oog in oog staan met jou is niets anders dan oog in oog staan met God, en toch ontvang je mij welwillend” (Gen. 33:10).
5
Het blijkt dus ten diepste God zelf te zijn die vecht met Jakob om hem te kunnen zegenen. En ik vind het zo wonderlijk om te lezen dat die ‘ander’ het niet kon winnen van Jakob. God schaamt zich niet om een verliezer te zijn. En het kostbare in dit verhaal is dat Jakob door de strijd heen toch de zegen ontvangt. Twintig jaar eerder had hij die zegen door leugen en bedrog afgedwongen. Hij had zijn naam eer aangedaan, want Jacob betekent ‘bedrieger’.
Maar gedurende de donkere nacht van zijn worsteling, de donkere nacht van de ziel, ontdekt hij dat het de HEER is die met hem worstelt, de God van de gestolen zegen. En al vechtend, op het dieptepunt, gaan zijn ogen en gaat zijn hart open voor wat God zelf wil geven. Hij wil niet langer de man zijn die de zegen heeft gestolen, hij wil nu in alle eerlijkheid als het ware opnieuw, helemaal nieuw de zegen ontvangen van God.
‘Ik laat u niet gaan tenzij u mij zegent.’
En als wij dat vandaag lezen, als we die woorden tot ons hart en in onze ziel laten doordringen, dan hoop ik dat er een kwetsbaar verlangen in ons groeit. Dat ook wij tegen God zeggen, temidden van onze worstelingen, die echt zijn en zwaar, en laat niemand zeggen dat het wel meevalt: het valt niet mee – maar dat ook wij tegen God zeggen: ‘God, ik wil niet uit deze worsteling tevoorschijn komen zonder dat ik ook een zegen van U ontvang.’
6
Kijk, je raakt ook gewond in je worsteling. De strijd die we voeren brengt wonden met zich mee en pijn. We verzwakken en worden kwetsbaarder. Jacob moet verder met een ontwrichte heup. En er bestonden toen nog geen heupoperaties, geen nieuwe heupen. De rest van zijn leven deed het lopen Jacob pijn: hij liep mank. Maar hij liep mank als een door God gezegend mens. Hij had zelfs een nieuwe naam gekregen, een nieuwe identiteit ontvangen. Hij heette niet langer Jacob de bedrieger, hij was Israël geworden: iemand die strijdt met God, om door Hem gezegend te worden.
Soms hebben wij ook het gevoel dat we onszelf als het ware opnieuw moeten uitvinden. Dat we door een periode van worsteling heengaan waaruit we veranderd te voorschijn komen: gewond, gebroken, kwetsbaarder dan eerst, maar ook gezegend omdat God erbij was, ook al leek hij aanwezig als tegenstander.
Maar hij was er om je een zegen te geven. De zegen van nabijheid waar wij vervreemding ervaarden, de zegen van vergeving waar wij faalden, de zegen van mildheid waar wij ons hard opstelden, de zegen van afhankelijkheid waar wij autonoom wilden zijn, de zegen van nieuwe verbondenheid waar wij een breuk creëerden, de zegen van een dieper innerlijk leven in plaats van oppervlakkigheid, de zegen van nieuwe energie waar wij aan het einde van onze krachten waren, de zegen van de ervaring van Gods onvoorwaardelijke genade en liefde.
Zoiets als wat Paulus ervaren heeft en waarvan hij getuigt met deze woorden: “Om te verhinderen dat ik mezelf zou verheffen, werd mij een doorn in het vlees gestoken: ik word gekweld door een engel van Satan. Ik heb de Heer driemaal gesmeekt mij van hem te bevrijden, maar hij zei: ‘Je hebt niet meer dan mijn genade nodig, want kracht wordt zichtbaar in zwakheid.’ Dus laat ik mij veel liever voorstaan op mijn zwakheid, zodat de kracht van Christus in mij zichtbaar wordt. Omdat Christus mij kracht schenkt, schep ik vreugde in mijn zwakheid. In mijn zwakheid ben ik sterk (2 Kor. 12:7-10).
7
Tenslotte: Jakob noemt de plaats waar dit allemaal gebeurde Peniël. ‘Aangezicht van God’ betekent dat, ‘gelaat van de HEER’. Hij heeft oog in oog met God gestaan: God heeft hem aangekeken en Jacob heeft zich gezien gevoeld.
Welke worsteling we ook doormaken, waar die worsteling ook plaatsvindt, hoe die worsteling er ook uitziet – die worsteling speelt zich altijd af op heilige grond, voor het aangezicht van God. En we moeten nooit vergeten dat wij Gods aangezicht zien in Jezus: wie oog in oog met God staat, ziet Jezus. Jezus heeft onze strijd gestreden. Jezus is ook gewond geraakt en heeft zijn leven zelfs gegeven. Jacob leefde verder met een manke heup, Jezus stond op met de wonden in zijn handen en zijn zijde.
Het zijn die handen, met daarin de kruiswonden zichtbaar, waarmee Jezus ons zegent: “Ik geef jullie mijn vrede.” En hij blaast over ons (…) en geeft ons zijn Geest die met ons meezucht.
Elke plek in ons leven heet Peniël: want de HEER verheft zijn aangezicht over ons en geeft ons – dwars door alles heen – zijn vrede.
Gesprekvragen
- “Ik laat U niet gaan tenzij U mij zegent.” Wat raakt je in deze woorden? Hoe herken jij dat verlangen in je eigen leven?
- Veel mensen in de gemeente worstelen met ziekte, verlies, zorgen of geloofstwijfel. Welke vormen van worsteling herken jij in jouw omgeving of bij jezelf?
- Als je dit verhaal van Jakob zou moeten tekenen of verbeelden: welk moment of beeld zou je kiezen, en waarom juist dat? (Je kunt ook op internet een afbeelding van van dit bijbelverhaal zoeken en delen wat je daarin aanspreekt.)
- “God schaamt zich niet om een verliezer te zijn”. Wat doet dit beeld van God met je? Is het voor jou bevrijdend, verwarrend, of juist moeilijk te aanvaarden?
- Jakob komt uit de worsteling met een manke heup maar ook met een zegen. Kun jij een moment in je leven noemen waarin je gewond of getekend werd, maar er toch iets goeds of heiligs uit voortkwam?
- Jakob geeft de plaats van zijn worsteling de naam Peniël: ‘Ik heb God van aangezicht tot aangezicht gezien’. Als jij terugkijkt: waar in jouw leven zou jij een plek of moment kunnen aanwijzen als jouw ‘Peniël’?
- Paulus schrijft in 2 Korintiërs 12:9: “Je hebt niet meer dan mijn genade nodig, want kracht wordt zichtbaar in zwakheid.” Hoe spreekt dit bijbelwoord jou aan in relatie tot jouw eigen kwetsbaarheid?
- Elke worsteling speelt zich aft ‘op heilige grond’, voor het aangezicht van God. Hoe zou het je kunnen helpen om je huidige zorgen of strijd op die manier te zien?
- “Jacob leefde verder met een manke heup, Jezus stond op met de wonden in zijn handen en zijn zijde.” Wat betekenen de wonden van Jezus voor jou?
- Luister naar een van de liederen hieronder (door gemeenteleden aangereikt bij deze preek) en deel wat je daarin raakt.