Stelt uzelf op de proef, of gij wel in het geloof zijt, onderzoekt uzelf. Of zijt gij niet zo zeker van uzelf dat Jezus Christus in u is? Want anders zijt gij verwerpelijk.
Gemeente van Jezus Christus,
De vraag die Paulus ons vanmorgen stelt, is een confronterende vraag. ‘Bent u wel zeker van u zelf, dat Jezus Christus in u is?’ Een confronterende vraag is dat. De preek van vanmorgen wordt dus ook een confronterende preek. Ik waarschuw u maar vast.
En we worden allemaal geroepen om op die vraag een persoonlijk antwoord te zoeken. ‘Is Jezus Christus wel in mij?’ Die vraag moeten we vanmorgen allemaal toelaten in ons hart. Als een stap in onze bezinning op het thema ‘Christocentrisch leven’. ‘Is Jezus Christus wel in mij…?’
* * *
Nu zijn we als gelovigen natuurlijk wel vaker met vragen bezig. We stellen vragen over de bijbel: ‘Zouden er echt geen fouten in de bijbel staan? En wat betekent dat nou precies dat de bijbel geïnspireerd is?’ We stellen vragen over de hemel: ‘Hoe zou het zijn in de hemel? Zouden we elkaar daar weer herkennen?’ We stellen vragen over het kwaad: ‘Waarom heeft God toch die boom in het paradijs gezet? Had Hij niet kunnen voorkomen dat de zonde in de wereld kwam?’ En daar kunnen we dan over discussiëren. En dat levert vaak goede en opbouwende gesprekken op.
Maar komt in onze gesprekken ook deze vraag wel aan de orde, de vraag die Paulus ons stelt? ‘Is Jezus Christus wel in ons?’ Want ik zeg denk ik niet te veel als ik beweer dat dat de meest wezenlijk geloofsvraag is die we onszelf kunnen stellen. ‘Is Jezus Christus wel in mij?’ ‘Leef ik echt christocentrisch?’ ‘Staat Christus in het centrum van mijn leven?’ Want dat is wat Christus graag wil en wat Hij ook belooft. En dat zijn helemaal geen gemakkelijke vragen, en je kunt ze ontlopen, bijvoorbeeld door al die andere vragen te stellen, die ik net noemde. Dat zijn op zich géén verkeerde vragen. Maar als we over die vragen discussiëren om zo te vermijden dat de meest wezenlijk vraag aan de orde komt, dan worden het wel verkeerde vragen. Interessante vragen die ons weghouden bij wat de kern is: de gemeenschap met Christus, de persoonlijke relatie met de Here Jezus.
* * *
Want Paulus maakt ons in ieder geval één ding duidelijk: geloven, dat is een relatie; een persoonlijke relatie met Jezus Christus. Daar worden in de bijbel verschillende uitdrukkingen voor gebruikt: ‘gemeenschap met Christus’, ‘dat Jezus Christus in ons is’, of ‘dat je gegrepen bent door Christus’. Of met woorden uit het Johannesevangelie, dat Christus zegt: ‘Blijf in Mij, gelijk Ik in u blijf.’ Geloven is, met de woorden van artikel 22 uit de Nederlandse geloofsbelijdenis: ‘Christus omhelzen’. En helemaal aan het einde van het lange Avondmaalsformulier, in het slotgebed, wordt het zo geformuleerd: ‘Vader in de hemel, geef dat door de werking van de Heilige Geest, de vrucht van de Avondmaalsviering mag zijn, dat wij dagelijks toenemen in het ware geloof en in de gemeenschap met Christus’. En je kunt net zo goed zeggen: ‘dat we toenemen in het ware geloof, dat is in de gemeenschap met Christus.’
Die gemeenschap met Christus, dat is de kern van de geloofsrelatie. En daar kunnen we in groeien. En daar kunnen we dus ook in afnemen. Ja, het kan zelfs zo zijn dat die gemeenschap met Christus er niet is.
En zo staan we vanmorgen samen in alle openheid voor die confronterende vraag van de apostel Paulus: ‘Of bent u niet zo zeker van uzelf, dat Jezus Christus in u is?’
* * *
Die vraag stelt Paulus aan de Korintiërs. Aan die gemeente heeft hij twee brieven geschreven. Deze vraag staat aan het einde van de tweede brief. Maar we hebben ook het begin van de eerste brief gelezen. En als je dat dan naast elkaar legt, dan valt er iets op. Want wat gebeurt er in het begin? Hoe wordt de gemeente aangesproken? Dat staat in 1 vers 2: ‘aan de gemeente Gods, aan de geheiligden in Christus Jezus, de geroepen heiligen, met allen die allerwege de naam van onze Here Jezus Christus aanroepen, hun en onze Here.’ De gemeenteleden wordt nota bene aangesproken als geheiligden in Christus. Ze horen bij de Here Jezus Christus. Het is een gemeente van Christus. Het eerste wat Paulus in zijn brief doet, dat is dus: de Korintiërs herinneren aan wat ze in Christus bezitten: zijn heiligheid en de vergeving van zonden.
Nee, het is niet zomaar een groep mensen tot wie Paulus zich richt. Hij richt zich tot gemeenteleden die zich met Christus verbonden weten. Tot gemeenteleden die de naam van Christus aanroepen. En Paulus is nog niet eens klaar. Want dan volgt er ook nog een dankzegging. Vers 4: ‘Ik dank God te allen tijde over u, vanwege de genade Gods, die u in Christus Jezus geschonken is.’ Er ís een hechte band met de Here Jezus, door genade. Ook in de verzen 5 tot 9 brengt Paulus dat onder woorden. ‘U bent rijk geworden in Christus’. ‘Het getuigenis aangaande Christus is onder u bevestigd.’ ‘U ziet uit naar de openbaring van onze Here Jezus Christus.’ Allemaal woorden die duidelijk maken: er is de verbondenheid van Christus met de gemeente in Korinte.
Hoe kan het dan dat Paulus aan het einde van zijn tweede brief deze vraag stelt: ‘Of bent u niet zo zeker van uzelf, dat Jezus Christus in u is?’ Is dat nu een vraag die in de gemeente van Christus gesteld moet worden? Mogen we daar dan niet bij voorbaat vanuit gaan?
Wellicht weet u dat dat ook een punt is dat speelt in onze contacten met de Christelijke Gereformeerde Kerken. Het gaat dan over de kijk op de gemeente die zondags in de kerk is. Wij als gereformeerd-vrijgemaakten benadrukken dan sterk: de verbondsgemeente is bij elkaar, en dat is niet maar een willekeurige groep mensen, het gaat om gelovigen, die geheiligd zijn in Christus. En in de Christelijke Gereformeerde Kerken wordt sterk benadrukt: natuurlijk is dat zo, maar we mogen er niet zonder meer vanuit gaan dat we te maken hebben met ware gelovigen. En dat moet ook in de prediking steeds weer doorklinken. ‘Hebt u echt wel een band met Christus?’ ‘Bent u wedergeboren?’ Daarover vragen onze christelijke gereformeerde broeders en zusters aan ons: komt dat wel voldoende aan de orde in de prediking?
En dat is een belangrijke vraag. Vanmorgen komt het dus in ieder geval wel heel duidelijk aan de orde. En het is ook belangrijk dat we dit in de brieven aan de Korintiërs ontdekken: de gemeente wordt inderdaad aangesproken als ‘geheiligden in Christus’, maar dat betekent niet dat dús de vraag naar de band met Here niet meer aan de orde hoeft te komen. Want Paulus heeft heel veel aan te merken op de gemeente. Er gaat ongelooflijk veel mis. Er was partijschap (hoofdstuk 2). Er waren mensen die zeiden: ‘Ik ben van Paulus! En ík van Apollos! En ík van Kefas! En ík van Christus!’ Hoe is het mogelijk dat je in de gemeente van Christus zo tegen elkaar loopt op te bieden? Er was tweedracht in de gemeente, twist en nijd (hoofdstuk 3). Er was grove zonde in de gemeente, hoererij: een man die leeft met de vrouw van zijn vader, ‘dat komt zelfs onder de heidenen niet voor’, zegt Paulus erbij (hoofdstuk 5). Er waren er die hun recht zochten bij de wereldlijke rechter (hoofdstuk 6). Er waren misstanden bij het Avondmaal (hoofdstuk 11). En ook de relatie van Paulus met de gemeente van Korinte was uitermate gecompliceerd: zijn apostelschap werd in twijfel getrokken: ‘Paulus, je kunt ons nog meer vertellen’ (heel de tweede brief). Kortom: er was veel kleingeloof en veel ongeloof in Christus’ gemeente in Korinte. En daarom is die vraag ook zo belangrijk: ‘Hébt u dan wel een band met Jezus Christus als het er zó voorstaat?’
En wat we ook leren uit Paulus’ brieven aan de Korintiërs dat is dit: juíst in de gemeente van Christus, de verbondsgemeente, juist dáár vindt de bediening der verzoening plaats. 2 Korinte 5 gaat daarover. In vers 20 schrijft Paulus: ‘Wij zijn dus gezanten van Christus, alsof God door onze mond u vermaande; in de naam van Christus vragen wij u: laat u met God verzoenen!’ Hij zegt dus niet: ‘u bent al met God verzoent, dat is allemaal al in orde.’ Nee. ‘Laat u met God verzoenen.’ En hij staat dus niet op het zendingsveld als hij dat zegt. En hij staat ook niet op een sinaasappelkistje op het marktplein te evangeliseren. Hij staat in het midden van de gemeente, en zijn brieven zijn preken, voorgelezen in de samenkomst van de gemeente. ‘Laat u met God verzoenen.’ En dat kan maar op één manier. Door geloof in Jezus Christus. Door een persoonlijke relatie met Gods eigen Zoon. De verzoening met God ontvangen we alleen in de gemeenschap met Christus!
En nooit kun je zeggen: ‘Nu is dat eens en voor altijd voor elkaar. Ik ben gedoopt. Ik heb belijdenis gedaan. Nu moet ik alleen nog heiliger gaan leven.’ Nee, de band met Christus moet telkens worden vernieuwd. Steeds weer moeten we ons afvragen: ‘Hoe staat het er bij mij voor?’
De werkwoorden die Paulus gebruikt in 2 Korinte 13 vers 5 laten dat ook zien. En dan bedoel ik die woorden: ‘op de proef stellen’ en ‘onderzoeken’. De werkwoordsvormen die er in het Grieks staan geven aan dat het gaat om iets dat voortdurend moet gebeuren. Niet: één keer kijken en dan klaar. Nee: steeds weer jezelf op de proef stellen, steeds weer jezelf onderzoeken of je in het geloof bent, of je geloofsrelatie met Christus levend is.
Laat ik een voorbeeld geven. Het voorbeeld van een huwelijk. Je kunt zeggen: een huwelijk dat is gesloten op het stadhuis. Je hebt elkaar je ja-woord gegeven, je hebt een handtekening gezet. Zo klaar als een klontje. En toch zouden we het raar vinden als het volgende gebeurde. Een man vraagt aan zijn vrouw: ‘hou je nog van me?’ En die vrouw antwoordt: ‘Wat is dat nou voor rare vraag? In het stadhuis heb ik toch ja gezegd!’
Als het om een huwelijk gaat, een relatie van liefde en trouw, dan voelen we het haarfijn aan: dat is niet klaar als je eenmaal ja hebt gezegd. Je huwelijk moet je als het ware elke dag vernieuwen, door te laten merken hoeveel je voor elkaar betekent, en door het ook uit te spreken: ‘Ik hou van je.’ En ook door bij jezelf na te gaan: ‘Hou ik nog echt van mijn man? En waaraan ziet hij dat dan?’ En soms moet je praten, gesprekken voeren, omdat er dingen scheef beginnen te lopen in de relatie. Dat vinden we allemaal heel logisch: zo gaat dat in een liefdesrelatie.
Nou, zo gaat dat dus ook in de relatie met Christus. Het is niet klaar met Gods ja bij je doop. Het is niet klaar met jouw ja bij je geloofsbelijdenis. Elke dag opnieuw moet je jezelf afvragen: ‘Hou ik nog wel net zoveel van Christus als bij mijn belijdenis? Staat Christus echt in het centrum van mijn leven, of is er iets anders voor in de plaats gekomen? Grijp ik al zijn vaste beloften met beide handen aan.’ Broeders en zusters, hier is niets vanzelfsprekend. Hier is niets natuurlijk. Integendeel: het gaat dwars tegen onze zondige natuur in om een relatie met Christus te hebben. Vandaar Paulus’ oproep tot voortdurend zelfonderzoek. ‘Is Jezus Christus wel in u?’
* * *
Nu kan ik me voorstellen dat iemand zegt: Is dit niet allemaal veel te eenzijdig? U hebt het maar over Christus ín ons. Maar dat is toch heel subjectief? Moet het niet veel meer gaan over Christus vóór ons. Over wat Christus objectief voor ons gedaan heeft?
En inderdaad, als we dat uit het oog zouden verliezen, zijn we heel erg ver van huis. Want echt, de kruisdood van Christus en zijn opstanding uit de dood, dat zijn gebeurtenissen die werkelijk hebben plaatsgevonden en die verkondigd moeten worden. Christus is voor allen die geloven aan het kruis gegaan. Christus is voor allen die geloven uit het graf opgestaan. En of ik dat nou geloof of niet, dat verandert daar niets aan. De geloofwaardigheid van het kruis op Golgotha staat als een paal boven water. Het graf op de vroege morgen was écht leeg: Christus ís opgestaan om onze rechtvaardiging. Dat is het algemeen, ontwijfelbaar christelijk geloof.
Maar geloof gaat niet op in het aannemen van die waarheid: Christus is voor ons gekruisigd en opgestaan. Geloven is dat die gekruisigde en opgestane Christus in ons komt wonen. En allebei moet het aan de orde komen in de prediking. Als prediking tenminste echt christocentrisch is. Professor Trimp heeft daar het volgende over geschreven. ‘Echte Christusprediking is prediking van de Christus vóór ons en de Christus ín ons.’ Bij Christus voor ons denken we dan aan de rechtvaardiging door Christus’ bloed. En bij Christus in ons denken we dan aan de heiliging door Christus’ Geest. ‘Deze Christus mogen en moeten we terugvinden in onszelf: in ons werken en overleggen, in ons verdriet en onze vreugde. Hoe zouden wij Hem dáár niet vinden, terwijl Hij in ons woont?’ (Klank en weerklank, bladzijde 25).
* * *
We moeten dus Christus in ons vinden, als we onszelf onderzoeken of we wel in het geloof zijn. Maar nu zegt iemand misschien: ‘Gaan we zo niet veel te veel met onszelf bezig? Is dat nu wel gezond om naar jezelf te kijken? Leidt dat niet tot twijfel en onzekerheid? Of, want dat kan natuurlijk ook: krijg je daar geen hoogmoedige, zelfverzekerde christenen van?’
En dat zijn begrijpelijk vragen. Als we onszelf beproeven of we wel in het geloof zijn, dan loop je zomaar in de valkuil dat je je zekerheid in jezelf zoekt, in je eigen prestaties, of in je eigen geloofsgroei. Maar dat kan nooit zo zijn. Onze zekerheid vinden we alleen in Christus’ bloed en en Christus’ Geest.
Maar daarmee mogen we ons niet afmaken van die opdracht tot zelfonderzoek. Als we dat uit de weg gaan, weerstaan we een goddelijk gebod. 2 Korinte 13 vers 5 laat daar geen misverstand over bestaan: ‘Stelt uzelf op de proef, onderzoekt uzelf.’. En we kennen het ook uit 1 Korinte 11 vers 28: ‘Ieder beproeve zichzelf en ete dan van het brood en drinke uit de beker.’ En dat zelfonderzoek dat ligt om zo te zeggen in het verlengde van God die ook Zelf ons leven toetst. Daarover gaat het in Psalm 139 vers 23: ‘Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart, toets mij en ken mijn gedachten.’ En de Here God heeft ons zo geschapen, dat we ook onszelf kunnen toetsen. En daarbij staat dan die vraag van Paulus centraal: ‘Is Jezus Christus wel in u?’
En als je die vraag stelt, word je niet teruggeworpen op jezelf. Als je daar bang voor bent, dan maak je eigenlijk een denkfout, omdat je een scheiding maakt tussen Christus buiten ons en Christus binnenin ons. In het geloof als relatie met Christus is dat geen scheiding. Calvijn heeft daarover iets belangrijks geschreven. Hij heeft daarbij mensen op het oog die een scheiding maken tussen Christus buiten ons en Christus in ons: 'Alsof wij Christus moeten denken als van verre staande, en niet veeleer in ons wonende. Want wij verwachten de zaligheid van Hem, niet omdat Hij van verre voor ons zichtbaar is, maar omdat hij ons, als leden van zijn lichaam, deelgenoten maakt niet alleen aan al zijn goederen, maar ook aan Hemzelf’ (Institutie III, 2, 24). Daarmee wijst Calvijn ons op de gemeenschap met Christus. De Here Jezus die voor ons gekruisigd is en opgestaan zoekt gemeenschap met ons, Hij wil wonen in ons hart, Hij wil in het centrum van ons leven komen.
En daar kunnen wij Hem dus terugvinden, in ons hart, in het centrum van ons leven. Als het goed is. En het is dus niet per definitie goed. Want Paulus hoopt wel van harte dat het onderzoek positief uitvalt. Maar hij zegt ook: ‘Als u niet in het geloof bent, als Jezus Christus niet in u is, dan bent u verwerpelijk.’ Dat zegt hij tegen de Korintiërs. En waarom zegt hij dat juist tegen hen? Omdat de Korintiërs voortdurend onderzoeken of Christus wel in Paulus is. Ze hebben zo hun vragen bij de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van Paulus. Zij beproeven hem. Dat staat in 2 Korinte 13 vers 3: ‘Gij zoekt nu eenmaal het bewijs, dat Christus in mij spreekt.’ En eigenlijk geloven de Korintiërs dat niet.
En dan draait Paulus het om. ‘Jullie onderzoeken mij? In de naam van Christus zeg ik: ‘Stelt uzelf op de proef, of u wel in het geloof bent, onderzoekt uzelf.’ Want eigenlijk zijn die Korintiërs er wel zeker van: die Paulus, dat is geen zuivere koffie. Maar Paulus antwoordt: ‘onderzoek liever jezelf; jullie verwerpen mij, maar als Christus niet in jullie is, dan zijn jullie zelf verwerpelijk.’
En we mogen hier ook wel een woord van Jezus Christus zelf horen meeklinken. In zijn Bergrede zegt Hij (Matteüs 7:1-2): ‘Oordeelt niet, opdat u niet geoordeeld wordt; want met het oordeel, waarmee u oordeelt, zult u geoordeeld worden, en met de maat, waarmee u meet, zult u gemeten worden.’ En dit is die maat: Christus zelf, en de gemeenschap met Hem.
* * *
Zo staan ook wij vanmorgen voor deze confronterende vraag van Paulus: ‘Bent u wel zeker van u zelf, dat Jezus Christus in u is?’ Maar waar merk je dat dan aan, dat Christus in je is? Daar is heel veel over te zeggen. Ik wil me vanmorgen tot drie dingen beperken.
Als Christus in je is (1) dan kan het niet anders of je hebt werkelijk verdriet over je zonde. Als Christus in je is, dan leer je steeds meer ontdekken hoe het met jezelf in de wortel mis is. Dat is onze zondigheid. Dat is onze ellende. Christus leert ons onze ellende kennen. En als Christus in je is, dan ga je ook steeds meer je zonde haten en ontvluchten, en je neemt je toevlucht tot het bloed van de Here Jezus. En als je dat dus niet ziet in je leven, als het je eigenlijk niet zoveel doet dat je zondig bent, als je niet verder komt dan de wat oppervlakkige uitspraak ‘we zijn nu eenmaal allemaal zondig’, dan is er dus alle reden om jezelf te beproeven: ‘Is Christus dan wel in mij?’
Als Christus in je is (2) dan loop je ook niet weg voor het kruis in je leven. Dan wil je de gezindheid van Christus hebben en je daarin oefenen. Dan durf je zwak te zijn omdat Christus’ kracht juist in zwakheid openbaar wordt. Dan kies je voor de weg van zelfverloochening achter Christus aan, en dan schrik je er niet voor terug om waar dat nodig is offers te brengen. En als je dat dus niet ziet in je leven, als je eigenlijk gaat voor een glad gepolijst leven waar geen scherpe kantjes aan zitten, als je de weg van de minste weerstand gaat, dan is er dus alle reden om jezelf te beproeven: ‘Is Christus dan wel in mij?’
Als Christus in je is (3) dan kan het niet anders dat je ook gaat verlangen naar de vernieuwing van je leven, dat je vernieuwd wordt tot het beeld van Christus (Zondag 32). Dat Christus steeds meer gestalte krijgt in je leven (Galaten 4:19). Dat de vrucht van de Geest gaat bloeien in liefde en vriendelijkheid en vrede en zelfbeheersing (Galaten 5:22). En als je dat dus niet ziet in je leven, als je je dus eigenlijk afsluit voor wat Christus door zijn Geest aan groei in je leven met Hem wil geven, als je dat allemaal maar luchtfietserij vindt, dan is er dus alle reden om jezelf te beproeven: ‘Is Christus dan wel in mij?’
* * *
Broeders en zusters, zo worden we allemaal samen en ieder persoonlijk opgeroepen tot zelfonderzoek. En ik denk dat er drie uitkomsten mogelijk zijn. En dat is het laatste van deze preek. Ik denk dat er drie uitkomsten mogelijk zijn als je jezelf in alle oprechtheid die vraag stelt: ‘Is Christus Jezus wel in mij?’
Sommigen zullen zeggen: ik zou zo verschrikkelijk graag willen dat dat te vinden was in mijn leven, die kennis van mijn ellende, die hartelijke liefde voor Christus, dat verlangen van de Geest. Maar ik voel me zo vreselijk tekort schieten. Ik voel me zo zondig. Dat doet me pijn. En het maakt me onzeker. Zou Christus dan niet in mij zijn? Ben ik dan zo iemand van wie Paulus zegt: ‘Dan zijt gij verwerpelijk?’ Maar ik geloof toch van harte dat Hij voor mij is gekruisigd en opgestaan? Broeder of zuster, u mag ik troosten met deze woorden uit de Dordtse Leerregels hoofdstuk I artikel 16 (voorlezen eerste alinea…).
‘Is Christus wel in mij?’ Er zijn ook broeders en zusters die op die vraag in alle ootmoed zullen zeggen: ‘Ja! Ik heb Christus aangenomen als mijn Verlosser. Ik houd van Hem met heel mijn hart. En ik wil niets liever dan groeien in zijn genade en zijn Geest. En ik zie hoeveel er nog ontbreekt, maar dan schuil ik aan het hart van Christus en dan bid ik om zijn Geest van genade. Christus is alles voor me!’ Broeder of zuster, tegen u wil ik zeggen: ‘Prijs de Here! Vergeet nooit dat het zijn werk in u is! En vergeet nooit dat Christus de band met u van dag tot dag wil vernieuwen. Aanbid de drie-enige God, want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid!’ (Romeinen 11:36).
Misschien zijn er ook broeders en zusters die denken: ‘Ik wou dat ik thuis gebleven was, want hier zit ik niet op te wachten. ‘Christus in mij?’ Ik weet niet wat ik me er bij voor moet stellen, en als ik heel eerlijk ben: het interesseert me eigenlijk ook niet zoveel. Laat me maar een beetje met rust. God zorgt voor mij en Hij vergeeft mijn zonden en dat is voor mij genoeg.’ Broeder of zuster, bedenk wel dat Christus Zelf u aanspreekt. Bekeer u! Neem toch dat Woord van de apostel Paulus ter harte: ‘Wij zijn dus gezanten van Christus, alsof God door onze mond u vermaande; in naam van Christus: laat u met God verzoenen!’ (2 Korinte 5:20).
* * *
Gemeente van Jezus Christus, dit is het Woord van God op deze zondagmorgen. Dit is het Woord van God voor u en voor mij.
Amen.
Liturgie voor een ochtenddienst
Gezang 15
Schuldbelijdenis: Gezang 17:1,2,3
Genadeverkondiging (Romeinen 5:8-11)
Gezang 17:4
De Wet van de Here
Gezang 17:5
Gebed
Schriftlezing: 1 Korintiërs 1:1-9 en 2 Korintiërs 13
Psalm 139:1,2,8
Preek over 2 Korintiërs 13:5
Psalm 139:11
Dankzegging en voorbeden
Collecte
Lied 78